BEDELEN OM RUST
EEN RONDREIS DOOR ZUID-INDIA
(C) FRED LAFEBER
INHOUD
De eerste kennismaking
Thalis en Tamils
De Maharadja bloedt
Hemaraja
Op safari in Madumulai
Toy-trains en hot busses
De tempel van Madurai
Watervallen en backwaters
Kathakali dans in het Nederlandse paleis
Spinnen van plezier
Zonnecellen en zeemannen in Bombay
Sai Baba
Select what you would like to do next:
E-Winkelen
in Nederland?
International
E-shopping?
(voor making decisions, funny links, and much more)
More
travel stories
Read/buy boeken over India
North India -- Instrumental Music of Medieval India
Writing India, 1757-1990: The Literature of British India
India Britannico: A Vivid Introduction to the History of British India
Travels through Sacred India: Guide to the Soul and Spiritual Heritage of India
India's Hood Unveiled: South India Mysteries: Astral and Spirit Sight, 1910
Timeless India: Journey across India
The East India Company Book of Chocolate
Zelfs als Bombay slaapt is het indrukwekkend om door de stad te rijden. De auto's, riksja's en andere vervoermiddelen zijn slechts spaarzaam aanwezig. Het begeleidend getoeter en gerammel is daarom veel minder dan overdag. Maar de drukkende warmte van de dag is nog voelbaar en de opgewarmde doordringende geuren zijn nog alom aanwezig. Ze tarten mijn slijmvliezen. Overal liggen mensen op de stoepen en er brandt hier en daar nog een lichtje in de krotten die langs de kant van de weg zijn opgetrokken. Het levert een spookachtig beeld op. Schimmen bewegen zich in het gedempte licht onder de golfplaten en af en toe zie ik een rat wegschieten. Het maakt niet veel uit, denk ik, of je voor de eerste keer 's avonds of overdag in India komt. De eerste indruk is intens en van een andere wereld. Dit blijft zo, zelfs als je, zoals ik nu, in een minibusje met keiharde westerse muziek door de stad raas, op weg naar het hotel.
De reis is in Indiase stijl begonnen. Dat betekent met veel geduld. Ten eerste is het bij de boeking al uiterst moeilijk om een maand van tevoren nog een goedkope vliegreis te krijgen richting India. Ik ben gewoon al te laat, omdat het hoogseizoen is. Niet in India, want in grote delen van het land regent het pijpestelen in augustus, maar in Europa. Het is daar tenslotte vakantie. Uiteindelijk is er bij Air India een plaats naar Bombay. Het is echter onmogelijk om een vervolgticket voor binnenlandse vluchten in India te reserveren, want alle vluchten zitten vol. Ten tweede word ik op de dag van vertrek opgebeld op mijn werk. Het vliegtuig waarmee ik 's middags zou vliegen staat nog op Bombay. Dat betekent dat ik 's avonds met rugzak en al weer met dezelfde mensen terug moet in de treurige forensentrein van Den Haag naar Schiedam, de verbaasde blikken negerend.
De volgende ochtend vertrek ik opnieuw en met frisse moed naar het vliegveld. Ik kan met de KLM vliegen, hetgeen na een uur lang contact zoeken met Air India ook lukt. De vlucht zelf is vlekkeloos. Ik heb meer beenruimte dan in welke klasse dan ook, omdat ik bij de uitgang zit. Mijn buurvrouw is een knappe oudere vrouw uit Australi‰ die in India is geboren. We raken al snel aan de praat en ik vraag waar ze vandaan komt. - Ik woon 400 kilometer van Sydney. - Dat is een eind weg, zeg ik met Groningen in mijn achterhoofd. - Welnee, zegt ze verbaasd, het is alleen soms lastig. Als we naar de opera gaan is het 4 uur rijden en kost het ons een nacht in een hotel. We praten verder en ik kom erachter dat deze Australische Indische een hele wereldreis maakt. Ze heeft net het huwelijk van de zoon van een vriend in Boston bijgewoond en gaat nu via Amsterdam naar Bombay om haar ouders te bezoeken. Tenslotte zal ze met haar dochter weer terug naar Sydney gaan. Dat is een heel rondje om de wereld.
De acht uren vliegen voorbij door het praten, de film en het eten. Voor ik het weet zijn we aan de landing begonnen. Twee stewardessen gespen zich tegenover ons vast op hun stoeltjes. Ik kijk naar de TV-schermen boven hun hoofden, waarop precies staat hoe hoog we ons bevinden, hoe hard we gaan en hoe het weer is. Op vier van schaal verschillende kaartjes is de positie van het vliegtuig af te lezen en het afgelegde traject wordt met een rode streep aangegeven. Voor de landing worden de laatste centimeters van de streep zwart. - Kijk, zeg ik tegen mijn buurvrouw, op de zwarte streep wijzend, er staat een motor in brand. - Ze glimlacht, te ervaren om ongerust te worden. - Ben je al eens in Bombay geweest? - Nee, hoe kan ik het beste een hotelkamer vinden? - Oh, en ze kijkt bezorgd. Weet je wat, ik help je wel. Je lijkt op mijn zoon. Hij is net zo oud als jij. - Maar ik ga juist naar India om mijn moeder te ontvluchten, zeg ik quasi verontwaardigd. Dat doet de tegenover ons vastgegespte KLM stewardessen in lachen uitbarsten.
Als het vliegtuig is geland, ben ik er snel uit. Het vliegveld van Bombay is redelijk modern en heeft zelfs slurven. Ook de douane is snel gepasseerd. De Australische dame gaat haar bagage ophalen en ik ga geld wisselen. Bij de uitgang zijn verschillende balies, waaronder dat van India Airlines, maar het is gesloten. Logisch om 11 uur 's avonds. We lopen naar buiten, waar het gelukkig rustig en niet te warm is.
Ik loop naar de Air India helpdesk. Deze blijkt te bestaan uit een half opengesneden raampje van 20 bij 20 centimeter. Ik hoop op een hotelkamer van Air India, vanwege de eerder opgelopen vertraging en het ongemakkelijke uur van aankomst. Dit was ook door Air India in Amsterdam beloofd. Maar, zoals ik al verwacht, de interne organisatie is niet zodanig dat ook het personeel in Bombay hiervan op de hoogte is. Na afwisselend boos, lief en kalm gebukt uitleggen van de situatie aan de knappe donkere vrouw achter het raampje, word ik de tien dringende Indi‰rs in mijn rug zat en druip af. Echter niet zonder de keiharde mondelinge toezegging dat ik de nu even zelf te betalen hotelkamer kan declareren in Amsterdam.
Ik slenter terug naar de plaats waar ik mijn vriendin heb achtergelaten, die op haar familie moet wachten. Dan zie ik het bord 'airport offices' staan. Ik loop naar binnen in de hoop een India Airlines office te vinden, maar het is duidelijk dat hier alleen airport personeel gehuisvest is. Ik blijf voor een klein kantoortje staan aarzelen. Dat moet je in India nooit doen. - Please sir, come in sir, roepen twee tengere in het wit gestoken vliegveld officials. Achter een bureau gezeten, met niet meer dan een ventilator en een telefoon erop, kijken ze me gewichtig aan. - Is it still possible to book a domestic flight, vraag ik aarzelend. - We inform, you wait, yes? Ik krijg al spijt van mijn vraag, maar kan nu niet meer weg, want ze zijn al druk aan het bellen. Ze krijgen waarachtig nog iemand aan de lijn ook. - Please sir, you come sir, klinkt het na de lange conversatie en ik moet achter ze aan lopen. Het is verdorie middernacht. Hoe kan ik zo dom zijn. Natuurlijk vertrouw ik het niet, maar het is tenslotte India, er kan vaak meer dan je denkt. Tijdens de wandeling zeg ik de oudere vrouw en haar inmiddels gearriveerde familie gedag. Wat heeft ze een ongelofelijk knappe dochter.
De heren brengen me we weer naar dezelfde India Airlines office bij de uitgang, die nu wel open is. Ik kan op mijn dooie gemak alle door mij gewenste vluchten per computer boeken en de volgende dag voor vertrek betalen met mijn creditcard. Over flexibiliteit gesproken. Aan de balie ernaast is het mogelijk om hotelkamers te boeken. Aangezien de Travel Survival Kit, de bijbel onder de reisgidsen, buitengewoon pessimistisch doet over het vinden van redelijk geprijsde kamers in Bombay, wil ik zeker niet 's nachts op de bonnefooi gaan zoeken. Ik huur een kamer voor 40 piek inclusief taxi. Bovendien neem ik op die manier de wind uit de zeilen van de twee vriendelijke airport officials die toch zeker 15 gulden per persoon voor hun diensten willen hebben. Uiteindelijk pakken ze, terwijl ik al in het busje zit, toch maar de fooi aan die ik heb geboden.
Het hotel, Citadel, ligt aan een drukke weg. Ondanks het late uur, het is inmiddels al ver na middernacht, kan ik nog eten in het restaurant. Maar het vliegtuigvoedsel ligt me nog zwaar op de maag en daarom loop ik gelijk door naar mijn kamer. De kamer is ruim en heeft airconditioning. Er is zelfs MTV op televisie. Ik voel me bezweet en stap onder de douche. Er zijn maar liefst drie kranen. Na wat puzzelen vind ik uit dat ‚‚n kraan voor de douche, ‚‚n voor het bad en nog ‚‚n voor de losse sproeier is. Dan plof ik neer op het harde bed. Ik bedel al om een beetje rust.
De volgende ochtend krijg ik ontbijt op de kamer, omdat het restaurant net wordt geschilderd. Het ontbijt bestaat uit twee zwarte toostjes, een kop thee en een glas sinaasappelsap, dat ik uit voorzorg maar laat staan. Er is nog tijd voor een korte ochtendwandeling om weer te wennen aan India. Wat heb ik dit straatbeeld gemist. Ik wandel langs de Milk Bar, Hani Perfume Works, Go Bonkers, Special Steam Roast en Welcome Jewellers om uit te komen bij een lokaal station. De reizigers hangen volgens traditioneel Indiase stijl uit de treinen. Dat zie je in Nederland alleen nog maar tussen Schiedam en Den Haag.
Terug in het hotel pak ik mijn spullen en vertrek per riksja naar het vliegveld. - 20 rupies, bied ik, nog onwennig aan het prijspeil. - No, 10 rupies, antwoordt de bestuurder. Leuk, een riksjarijder die minder vraagt dan ik bied. Soms heeft het lawaai op straat zijn voordelen.
Op het vliegveld ben ik vroeg, want ik moet mijn ticket nog betalen. - Kan ik met een creditcard betalen, vraag ik voor de zekerheid aan de man achter de balie. Ik hoop van wel, want ik heb niet een dergelijk groot bedrag contant. Groot is dan ook mijn schrik als de man instemmend nee knikt. Mijn paniekreactie lokt veel gelach uit bij de Indi‰rs achter me. Instemmend nee knikken betekent in India namelijk ja. Het hoofd gaat wiegend heen en weer, terwijl echt nee meer een resoluut schudden is.
Bij het incheckpunt voor de vlucht naar Madras staat een bord dat het passagiers op deze binnenlandse vlucht is toegestaan om kasgeld in hun handbagage mee te nemen. Dat scheelt, ook voor de Indi‰r naast me die in Oman heeft gewerkt en nu vier maanden naar zijn familie gaat. Hij is echter zo moe dat er van een gesprek weinig komt. Indi‰rs zijn gek op ijs en er gaan dan ook bekertjes rond in het vliegtuig. Iedereen zit smakelijk te lepelen en van enige spanning bij wie dan ook is tijdens de fikse luchtzakken niets te merken. Is dit dan wat er wordt bedoeld met de andere houding die er in India ten opzichte van de dood bestaat? Of is iedereen gewoon blij van de onveilige straat af te zijn? Het zal het laatste wel zijn. De harde aanraking met de grond is het eerste bewijs. We zijn in Madras.
Madras. Meer dan andere steden roept deze naam de gedachte aan India bij me op. Zoals Bagdad staat voor de sprookjes uit Duizend en E‚n Nacht, zo staat Madras voor de slangenbezweerders en fakirs uit India. Bij Madras denk ik ook aan tropische warmte, exotische gerechten, donkere Tamils, geniale wiskundigen en witte stranden aan de Golf van Bengalen.
In Madras wonen meer dan 5 miljoen mensen. De stad is anders dan Bombay, Zelfs in het centrum zijn er huizen met tuinen met palmen. Een echt centrum heeft Madras dan ook niet. Er is ‚‚n hoofdweg, Anna Salai, die een groot deel van de stad doorkruist, maar voor de rest bestaat de stad uit een aaneenschakeling van wijken met eigen winkels en voorzieningen. Hoewel Madras ook tijdens het spitsuur door ronkende files wordt verstopt, ligt het tempo er wat lager dan in Bombay. De koeien, die in de binnenstad van Bombay verboden zijn, houden hier weer ouderwets het verkeer op. Veel koeien hebben bont geschilderde horens. Ze staan langs de kant van de weg de posters van de muren te eten, zodat alleen plakaten die hoger dan anderhalve meter hangen nog te lezen zijn.
Madrassis verschillen sterk van de inwoners van de noordelijke deelstaten; ze zijn donkerder, enigszins gedrongen en zeer expressief. Ze gaan meestal gekleed in traditionele Indiase kledij, dat voor mannen bestaat uit de 'lungi', een eenvoudige omslagdoek, of de 'dhoti', een wat langere doek die tussen de benen door omhoog getrokken kan worden en dan een soort pofbroek vormt. Het is een vreemd gezicht, mannen die constant hun rok omhoog trekken.
Het is 34 graden en de warmte is bijna onhoudbaar als ik een half uur in het busje van de luchthaven moet wachten tot er genoeg mensen meewillen. Het ligt niet aan de verandering van het klimaat, want ook mijn Indiase metgezellen zweten behoorlijk. Ik zit w‚‚r naast een man die uit de Emiraten terugkomt. Half India werkt schijnbaar in het Midden-Oosten.
We rijden een chaotisch busstation op na een groot deel van Madras te hebben doorgereden. Mooi, dat heb ik ook weer gezien, denk ik. Ik stap de bus uit en direct India in. Binnen een mum van tijd sta ik midden in een grote groep Tamils die mij allemaal de weg naar de juiste bus willen wijzen.
Hoe komt een transactie tot stand als het aantal aanbieders groot en er maar ‚‚n vragende partij is. De theorie van de micro-economie leert dat er dan sprake is van een monopsonistische situatie, waarbij de vrager de aanbieders tegen elkaar uit kan spelen. Maar dat is theorie. Hier werkt het anders.
- Sir, I bring you to bus, sir, klinkt het van alle kanten tegelijk in een mengeling van Tamil en Engels. - How much to bring me to Bus for Mahabalipuram? Ik ben blij dat ik die naam van tevoren uit mijn hoofd heb geleerd. - Ah, Mahabalipuram, please come sir en tien handen pakken me vast en trekken me in verschillende richtingen. - No, no, how much rupies, zeg ik en ik ruk me los. - Bus is 20 rupees, zegt een slimmerik, die tenminste nog een beetje Engels spreekt. Maar dat bedoelde ik niet. - No, how much if you bring me to bus, zeg ik ge‰rgerd. Ik ben hondsmoe van de vliegreis, het wachten en de hitte. - 20 rupies, roept iemand anders. - Oh, that is toomuch, zeg ik verheugd. Het onderhandelen is eindelijk begonnen en ik klem mijn rugzak nog wat steviger tussen mijn benen. - 10 rupies sir, zegt een andere man. - Allright, antwoord ik en ik pak mijn spullen op. Deze halvering vind ik allang best en ik wil met de man weglopen. Maar dan breekt de pleuris los. Er ontstaat een heftige discussie tussen de aanbieders. Uiteindelijk kies ik een derde man uit en loop hard weg. Maar door alle tumult vergeet ik de prijs vast te stellen. Als ik uiteindelijk bij de juiste bus ben afgeleverd, die ik zelf nooit, maar dan ook nooit had kunnen vinden, loopt hij mee de bus in. - Hier heb je tien rupies, zeg ik. Misschien is dit te veel. Bij een te hoog bod is de gebruikelijke reactie om niet te incasseren, maar meer te vragen. - 50 rupies sir, is dan ook zijn antwoord. - No, ten is a good price, vind ik en ik ga zitten. Tenslotte kost de bus zelf nog niet eens tien rupies voor 50 kilometer. Hij zakt al snel naar 20, maar wordt ineens aggresief als ik toch vast blijf houden op 10. Niemand in de bus bemoeit zich met de zaak en iedereen wacht beleefd tot de zaak is opgelost. Uiteindelijk geef ik hem het geld maar, omdat hij anders echt gaat slaan. De hele onderhandelingsronde heeft me als monopsonist niets opgeleverd.
Hoe kan het beter, denk ik, als de bus eindelijk op weg is. Een reactie is om, afhankelijk van de situatie, eerst even weg te lopen, waarbij meestal een iets kleiner groepje achter je aan blijft lopen. Een tweede mogelijkheid is om de eerste of meest betrouwbare dienstverlener te kiezen, daar ook niet meer van af te stappen, en na een meter of tien, buiten het bereik van de groep, over de prijs te gaan onderhandelen. Maar ach, wat loop ik eigenlijk te mieren. Het komt door de armoede dat er zoveel mensen zijn die me naar de juiste bus willen brengen. Ik gedraag me als een echte uitbuiter.
We verlaten Madras door de buitenwijken. Eerst staan er nog veel reclameborden, maar het landschap wordt steeds leger. Af en toe is de zee te zien. Op een gegeven moment staat er een bord waarop wordt aangekondigd dat er over vijf kilometer een krokodillenkwekerij is. Tien kilometer verderop staat er een soortgelijk bord, maar nu kunnen we de andere kant lezen, 'stop, keer terug, krokodillen'. Na ongeveer twee uur, het is inmiddels donker, arriveren we in Mahabalipuram, ook wel Mamallapuram genoemd.
Ik word gedropt voor hotel Uma. Voor 120 rupies of ongeveer 8 gulden krijg ik een kamer met douche. Er is alleen maar koud water, maar dat is in de tropen niet erg. Het is namelijk nog steeds erg warm en zelfs de fan, een grote ventilator aan het plafond, brengt maar gedeeltelijk verkoeling. Na een snelle douche wil ik de zeevruchten in Mahabalipuram wel eens proberen en ik loop naar het Village Restaurant. De met riet overkapte tuin van dit restaurant ligt aan een meer. Er staat een zacht briesje dat enige verkoeling brengt.
Ik ga zitten aan een tafel, waaraan al een Fransman zit. Hij is sportleraar en trekt zeven weken door India. Aan een andere tafel zit een Franse familie met twee kinderen van ongeveer acht jaar oud. Ze vertellen dat ze de eerste toeristen zijn die met jonge kinderen een bepaalde route in de Himalayas hebben gelopen, die hen naar 5000 meter hoogte heeft gevoerd. Het is ze door iedereen afgeraden, maar de kinderen zijn kerngezond gebleven en zien er goed uit. Het eten is niet bijzonder en bestaat uit soep en een smakeloze grote vis. Ik heb de indruk dat het Village Restaurant vier jaar geleden beter moet zijn geweest toen het een aanbeveling kreeg in mijn Travel Survival Kit. Het zal vaak gebeuren dat een hotel of restaurant profiteert van dit voordeel door de kwaliteit in neerwaardse en de prijs in opwaardse richting aan te passen. Maar de locatie onder de palmen en aan het water vergoedt veel.
Terug naar het hotel via een omweg. Het is al laat in de avond en Mahabalipuram is ondergedompeld in een serene rust. De spaarzame verlichting geeft het stadje een spookachtige aanblik en slechts een enkele voorbijganger verstoort de rust. Toch is er nog een beeldhouwbedrijfje open en zo krijg ik om half elf 's avonds nog een cursus beeldhouwen. De winkelier vertelt dat het dorpje een rijke traditie heeft op het gebied van beeldhouwkunst. - Het is een centrum voor studenten die het ambacht willen leren. De beeldbeschrijving, of iconografie, is aan strikte regels gebonden, vooral als het om de goden gaat. - Wat voor regels dan, vraag ik. - Bepaalde kenmerken zijn aan de verschillende goden gebonden, zegt de kunstzinnige winkelier. Iedere god heeft een dier als voertuig Shiva heeft zijn stier, Nandi genaamd. Vishnu heeft een adelaar, de Garuda. Brahma trekt op een zwaan en Ganesh, de god met het olifantshoofd moet genoegen nemen met een muis. - Hebben ze nog meer speciale dingen, vraag ik onnozel, terwijl ik snel spiek naar de kleine en grote beelden die staan uitgestald. - Oh, zoveel, zegt de man. De goden hebben elk een echtgenote, een attribuut en een symbolisch kenmerk. Brahma staat voor het begin, de creatie. Hij heeft Sarasvati, de godin van onderwijs en opvoeding als echtgenote. Vishnu vertegenwoordigt het bestaan en is verantwoordelijk voor het bewaren van het evenwicht tussen de natuurlijke orde en de storende krachten in het universum. Hij is getrouwd met Laxmi, de godin van de welvaart en heeft als wapen de knots. Bovendien heeft hij in ‚‚n van zijn meestal vier armen een schelp, de 'conch', die gebruikt wordt om de god te roepen. - Dat is niet gemakkelijk te onthouden, vind ik. - Het is nog veel ingewikkelder, vertelt de tengere beeldhouwer. Vishnu heeft tien gedaanten die in zijn verschillende incarnaties zijn verschenen. Eerst als dier, maar vanaf de zevende ook als Rama, de held van het boek de Ramayana, Krishna, die opgroeide onder de boeren en als laatste Boeddha. We hopen dat zijn tiende verschijning snel komt. Na deze les koop ik een beeldje en wens de man een prettige nachtrust.
Later in bed lees ik nog wat verder over Shiva. Shiva is de god van de vernietiging en van de vruchtbaarheid. Samen met Brahma en Vishnu vormt hij een drie‰enheid. Hij heeft Parvati als vrouw bij wie hij twee kinderen heeft gekregen; Ganesh en Kartikkaya, de god van de oorlog. Shiva's wapen is de drietandige speer. Shiva wordt aanbeden als lingam, een fallus symbool dat vaak in zwart marmer is uitgevoerd, als heer der dieren (Pashupati), god der slachtvelden, koning van de dans (Nataraja) en als verschrikkelijke vernietiger (Bhairava). Het blijft ingewikkeld.
's Ochtends om negen uur word ik opgehaald door Peter, een 20 jarige jongen die ik de vorige avond heb ontmoet. Hij studeert economie in Madras, maar heeft nog te weinig geld voor zijn studiebeurs en werkt daarom bij in de toeristische sector van Mahabalipuram. Hij heeft beloofd om mijn gids zijn voor deze dag. We huren een fiets en gaan hiermee de monumenten langs. Al fietsend begint Peter al te vertellen. - Mahabalipuram is wereldberoemd om de strandtempels. Ons dorp was de zeehaven van de Pallava's, een Zuid-Indiase dynastie, tussen de vijfde en achtste eeuw na Christus. De meeste tempels werden in de zevende en achtste eeuw gemaakt onder Narasimha Varman. Er zijn zowel strandtempels als grottempels in de stad. Je moet straks goed op de gedetailleerde beeldhouwwerken letten.
Midden in de stad staat een indrukwekkend rotsreli‰f. Het is net als de meeste tempels monolithisch, hetgeen betekent dat het uit ‚‚n rotsblok is gehouwen. De wand is een meter of tien breed en vier tot vijf meter hoog en gevuld met dansers, olifanten en goden. - Het beeldt de neerdaling van de Ganges uit de hemel weer, zegt Peter. In het midden zit een spleet die de hemelse rivier uitbeeldt op haar weg naar de aarde om de as weg te spoelen van de 60000 zonen van Koning Sagar. Die waren namelijk gedood door de energie van de asceet Kapila die door het lawaai van de heren werd gewekt uit zijn meditatie. De hierdoor vrijgekomen energie kwam in de vorm van vuur naar buiten en liet van de zonen niet veel meer over dan een hoop as. - Een vurig denker, zeg ik en bewonder het magnifieke reli‰f.
De leukste tempel van Mahabalipuram staat op het strand. Het tempeltje stamt uit de zevende eeuw, maar heeft de tijd en het zoute water goed getrotseerd. Naast de tempel staat een groot beeld van de godin Durga met haar voertuig, de tijger. Tijdens ons bezoek bekijkt ook een schoolklas het monument. Netjes in een lange rij lopen de in keurige uniforms gestoken kindertjes door het binnengedeelte. Buiten krijgen ze uitleg van drie in elegante en kleurrijke sari's gestoken onderwijzeressen.
Om een uur of elf zijn we klaar, want Mahabalipuram is niet zo groot en bovendien wordt het erg warm. We gaan naar het restaurant waar Peter werkt, 'de bamboohut'. Er zitten vijf jongens te wachten op de eerste klant. Als betaling voor zijn gidswerk beloof ik wat cadeautjes mee te nemen en 's middags te komen lunchen.
Ik ga terug naar het strand om lekker langs de zee te wandelen. Dit op het heetst van de dag te doen is geen briljant idee en ik besluit na een paar honderd meter een 'beach resort' te proberen. Deze vakantieoorden zijn luxe hotels met grote tuin en zwembad langs het strand. Wuivende palmbomen en veel personeel zijn beschikbaar voor ongeveer 50 gulden per nacht. De losse verkoop is voordeliger. Ik betaal een riks voor gebruik van het zwembad en krijg er een handdoek en ligstoel bij. Onder een palmboom rust ik uit van de eerste dagen in India.
Na een smakelijke 'prawn-fried-rice' om twee uur in de Bamboohut probeer ik om drie uur de bus te nemen naar Kanchipuram, maar deze laat het afweten. Dat geeft me de kans om kennis te maken met een uiterst verwilderde en zonderlinge Amerikaan die al vier jaar in India rondloopt. Het eerste jaar heeft hij tegelijkertijd hepatitus en typhus gehad, zodat hij me niet kan vertellen wat erger was. Daarna is hij niet meer ziek geweest, maar hij draagt nog steeds de sporen van dat eerste jaar. Een verrot gebit, gele ogen en een grijsgroene baard maken hem niet tot een aantrekkelijk persoon. Hij verkoopt tweedehands boeken bij het busstation om in zijn levensonderhoud te voorzien. In feite is hij een typisch slachtoffer van het Reagan tijdperk met zijn aversie tegen de westerse stijl van leven. Ondanks zijn tirade tegen de oliemaatschappijen en het kapitalisme weet ik hem aardig weerwoord te geven, zodat hij uiteindelijk maar afdruipt en een ijsje gaat kopen. Om vier uur komt de bus uiteindelijk en ik neem afscheid van Peter.
De busreis tussen Mahabalipuram en Kanchipuram is overweldigend. Het is of ik in de bioscoop naar een spannende film zit te kijken, maar dan ‚‚n waar al mijn zintuigen aan meedoen. Ik zie van alles langs de weg. Kleurrijke taferelen schieten voorbij. De steden met de volgepakte winkeltjes, drommen mensen en slome koeien. Het platteland met wuivende palmen, rode aarde, langgehoornde buffels en naakte kinderen die naar de bus zwaaien. Er is geen 100 meter waarbij het uitzicht hetzelfde blijft. Ondertussen ruik ik een mengeling van vele verschillende geuren. Rioleringen, uitlaatgassen, zeewind, kruiden, dieren en zweetluchtjes doen hun best om mijn slijmvliezen zoveel mogelijk te prikkelen. Ik schud door elkaar, omdat de vering van de bussen niet is berekend op de gesteldheid van de wegen en de snelheidsdrang van de chauffeur. Ondertussen wordt ik nat van de regen die, omdat de bus geen ramen heeft, zo naar binnen komt. Als het tenslotte gaat hozen worden alle luiken dichtgedaan, zodat het donker wordt in de bus en er een enorme benauwde damp ontstaat. Naast de geuren en kleuren strijden ook geluiden om mijn aandacht. De veel te luidruchtige en aftandse motor is een constante bron van lawaai die om de paar seconden wordt overstemd door het getoeter van de chauffeur die op de claxon drukt als er ook maar iets op de weg voor de bus te zien is. In de steden denkt iedereen er zo over, zodat het een gebel en geclaxoneer van jewelste is. Op de achterkant van alle vrachtwagen staat zelfs of je alsjeblieft wil toeteren. Ondertussen stroomt de bus een aantal keren helemaal leeg, zodat ik me steeds afvraag of hij nog wel verder gaat. Maar steeds wordt mijn bus weer bestormd door een nieuwe meute.
Als ik na deze drie uur durende intense ervaringen uitgeput uitstap bij het eindpunt, Kanchipuram, word ik weer belaagd door Indi‰rs die me als prooi zien. Ik heb gelukkig de inval te zeggen dat ik door wil naar Bangalore en alleen een kaartje wil kopen. Nu ben ik transitreiziger op een voor de rest redelijk overzichtelijk busstation, zodat ik voor het grootste deel van de dienstverleners afval als potenti‰le klant. Ze hebben het liefst dat ik zeg dat ik naar een hotel wil, maar nog niet weet welke en dat ik morgen de stad graag wil zien. Maar dat staat gelijk aan zelfberoving.
In feite wil ik ook naar Bangalore, maar niet op dit moment. Ik koop dus een kaartje voor de nachtbus met gereserveerde plaatsen voor de volgende nacht. Hierna laad ik mijn spullen op een fietsriksja en besluit om naar Hotel Tamil Nadu te gaan, waar ik de laatste niet airconditioned kamer kan krijgen. Schoon, ruim en gelukkig zonder warm water.
In het restaurant van hotel Tamil Nadu zit een man bewegingloos achter een groot houten bureau met holle ogen alle eters aan te staren. Het is een Kafkaiaans aandoend tafereel, maar de goede man zit er alleen voor het afrekenen. De aanwezigheid van een groot bureau tussen alle eettafels in heeft echter iets absurds.
Ik bestel een Thali, de specialiteit van Zuid-India. Een Thali is een vegetarische maaltijd die op een metalen plaat, de 'thali', met een aantal metalen bakjes erop, de 'katoris' wordt geserveerd. De ober komt langs met een enorme pan rijst en schept de rest van mijn metalen bord vol. Voor me ligt een berg rijst, een chapati en een stuk of tien metalen bakjes met onbekende inhoud. Bestek krijg ik niet en als ik om me heen kijk zie ik dat de bedoeling is dat het zaakje met de hand wordt verwerkt. Ik kiep wat onwennig de inhoud van het eerste kommetje over een deel van de rijst en roer het met mijn vingers door elkaar. Maar even later zit ik lekker te kliederen. Tijdens de maaltijd kan ik nog wat ervaringen uitwisselen met een groep van vier Italianen die naar Mahabalipuram gaan.
Na het eten wil ik nog even schrijven in de 300 meter verderop gelegen bar van het hotel. Ik loop het geheel lege vertrek binnen. Er zit een man achter een kleine balie, die eerder op een receptie dan op een bar lijkt. - Heeft u ook thee, informeer ik. - No sorry sir, zegt de vriendelijke barkeeper, tea is only in the restaurant. Ik heb geen zin om weer terug te lopen en bekijk de prijslijst. Bier is Ÿ 2,50 en whiskey Ÿ 1,25. Dan komt een Italiaan binnen van het groepje waar ik net mee heb zitten praten in het restaurant. - Belachelijk, zegt hij, ik moet 300 meter lopen om een bier bij mijn eten te bestellen. Ik stel maar geen ruil van thee en bier voor en ga zitten aan een tafeltje met een glas whiskey. - Kan het licht aan, vraag ik, want zo kan ik niet schrijven. - Zeker, antwoordt de man, maar vindt u het erg dat ik het weer uitdoe als de 'locals' binnenkomen. Ze hebben business en family- affairs te bespreken. Dat vind ik niet erg. Om de een of andere reden moeten zaken en romantiek altijd in het duister worden afgehandeld. Later blijkt dat de meeste Indi‰rs die na mij binnenkomen vaders met zonen zijn, die volgens mij voor het eerst een pilsje mogen drinken. Dus dit zijn de family affairs.
Er is niets leukers dan na twee glazen whiskey en een vermoeiende dag tijdens een broeierige zomeravond door een Indiase stad te lopen. Het leven is veel minder druk dan overdag, want veel mensen zitten in hun spaarzaam verlichte huisjes of liggen op de grond te slapen. Winkels sluiten rond een uur of tien, ofschoon vooral apothekers nog wat langer openblijven. De overwerkte winkelier kan derhalve na sluitingstijd nog medicijnen halen.
Tussen al die rust staat er bij een huisje, dat een tempeltje blijkt te zijn, opeens een stereo op volle sterkte Indiase muziek te blazen. Het blijkt een priv‚festival van een aantal families uit de buurt te zijn dat drie dagen duurt en jaarlijks terugkeert. Iedereen komt om me heen staan als ik belangstellend informeer naar het hoe en wat van dit alles. Doordat er maar ‚‚n persoon wat Engels spreekt wordt het me echter niet geheel duidelijk waarom ze het festival organiseren. Misschien weten ze het zelf niet eens meer.
De volgende dag ga ik de tempels van de stad bezichtigen. In Kanchipuram zijn er honderden tempels, waaronder vier grote. Van deze vier kan er slechts ‚‚n van binnen worden bezichtigd. Dat wil zeggen het binnenste van het binnenste, want de rest is wel toegankelijk. Het is voor hindoes mogelijk de priester een ceremonie uit te laten voeren. Hiertoe moet een bordje meegenomen worden met daarop een kokosnoot en wat bloemetjes. Iedere tempel wordt geteisterd dor bedelaars, waaronder oudere hindoes die huis en haard hebben verlaten om zich op het spirituele te storten en alle heilige plaatsen af te gaan. Helaas is Kanchipuram ‚‚n van de zeven heilige steden van India, zodat deze jongere ouderen concurreren met arm- en beenlozen, inhalige priesters en schoenenbewaarders om mijn 'baksheesh', het kleingeld. Ik ben er gelukkig tegen gewaarschuwd in de reisgids, zodat ik voldoende kleingeld bij de hand heb. Er is geen peil op te trekken hoe hoog de bijdrage moet zijn. Sommigen zijn tevreden met het kleinste muntje, anderen kijken je nog giftig aan als je ze een hele rupie geeft. Waarschijnlijk hangt het af van hoever ze al zijn met hun spirituele ontwikkeling.
De eerste tempel die ik bezoek is de Kamakshiaman tempel, die is opgedragen aan de godin Parvati. De tempel beslaat een uitgebreid complex en is omgeven door een stuk of vier trapeziumvormige torens, die zijn overdekt met godenbeelden. In het midden van het complex is het heiligste gebied, waar ik als niet-gelovige niet binnen mag. Bij deze tempel is het heilige gedeelte overdekt met een gouden constructie die net als de andere torens bestaat uit beeldjes van diverse goden.
Het is nog heerlijk koel en ik kuier over het terrein en kijk naar de aapjes die over de stenen afbeeldingen klauteren. In een hoek staat een man een tempelolifant te wassen. Hij wenkt me en zegt dat ik de olifant wat geld moet geven. Nieuwsgierig geef ik de jumbo een muntje. Hij pakt het feilloos met zijn slurf uit mijn handen, zegent me door een tikje te geven op mijn hoofd en geeft vervolgens het geld aan de oppasser.
Na het bezoek breekt de hel los. De sandalenverkopers en bedelaars drommen om mijn riksja. Als ik eindelijk in het voertuig zit is de prijs voor een paar sandalen inmiddels gezakt van 150 rupies naar 50. Nu wordt het interessant, want voor drie gulden een paar lederen sandalen die ik de rest van de dag kan laten zien als bewijs dat ik ze al heb gekocht is niet weg. - 40 rupies, bied ik. Ik voel me nu al de mindere van de verkoper, want ik geef nu mijn eerder lang en met vuur verdedigde standpunt op dat ik geen sandalen nodig heb. Maar goed, het is tenslotte een economische wetmatigheid. Iedereen heeft altijd alles nodig, het hangt echter van de prijs af welke behoefte de consument met het artikel denkt te vervullen. De behoefte aan schoenen als ze net gestolen zijn en ik op blote voeten rondloop, correspondeert met een hogere prijs dan de behoefte om van het gezeur af te zijn. - Ok, 45 rupies, zegt de man. We rekenen af en hij verdwijnt. Inmiddels is een andere vent al met mijn sandalen bezig. - One rupie sir, roept hij triomphantelijk bij iedere spijker die hij er ter versteviging injaagt. Dit kost me uiteindelijk nog eens 10 rupies. Ik moet echter zo lachen om deze vorm van oplichting dat ik zonder morren betaal.
Bij de tweede tempel, Ekambareshwara, staat de gids me al op te wachten. Ik besluit maar van zijn diensten gebruik te maken, want hij lijkt me wel betrouwbaar en de tempel is het zeker waard om er meer van te weten. - Met zijn negen hectare is deze aan Shiva gewijde tempel ‚‚n van de grootste tempels in Kanchipuram, vertelt de gids. De 59 meter hoge witgeschilderde gopuram (toren) en de massieve stenen muur zijn al gebouwd in 1509. We lopen verder naar het midden van de tempel. Het voordeel van een gids is dat de bedelaars op afstand blijven. - Deze mangoboom is 300 jaar oud, vertelt hij verder. De god Shiva en de godin Parvati hebben elkaar onder deze boom ontmoet. De boom heeft vier aftakkingen en iedere aftakking draagt vruchten met een andere smaak.
Het hoogtepunt van de rondleiding bestaat uit een klim naar de top van ‚‚n van de torens door het meest onmogelijke trappenhuis dat ik ooit heb gezien. Alle treden hebben een andere hoogte en ik loop regelmatig naar de andere kant om daar weer een andere trap te nemen. Ik kan me niet aan de idee onttrekken dat de bouwers zonder tekening zijn begonnen en zich halverwege iedere trap realiseerden dat ze op deze manier buiten de toren zouden eindigen. Het laatste deel van de trap is dan ook meestal stijler. Bij het oversteken naar de andere kant moet ik uitkijken om niet in ‚‚n van de gaten te vallen die me weer in snel tempo bij de uitgangssituatie kunnen brengen. De afwezigheid van enige vorm van verlichting maakt het klimmen niet gemakkelijk.
Bovenop de toren aangekomen blijkt er geen veilige omheining te zijn, maar moet ik door een smalle spleet kruipen om op een 50 centimeter brede rand te komen. Het uitzicht is het waard, maar zelfs de gids krijgt het benauwd en kruipt snel terug. Binnen moet ik hem bijbrengen met water, omdat hij bijna van zijn stokje gaat. Hij vertelt dat een vriend van hem vandaag is overleden en dat hij zich daarom niet goed voelt. Volgens mij ben ik echter zijn eerste toerist die zich op de rand heeft gewaagd en bestaan er forse lijfstraffen voor gidsen die westerlingen van de gopurams laten kletteren.
Na de tour ga ik nog even rondlopen. De inrichting van het heilige gedeelte is ronduit sober. Shiva wordt voorgesteld door de lingam, het stenen fallussymbool. De bezoekers lopen eromheen, buigen ervoor en geven hun offers aan een priester. In ruil krijgen ze een veeg heilige as over hun voorhoofd. Voordat de pelgrims het heiligdom mogen betreden, moeten ze eerst gebruik maken van de tank, een met trappen omringd waterbekken van ongeveer 100 vierkante meter. Hier wassen ze zich voor ze zich aan de god presenteren. In veel tempels hebben deze bassins ook nog een andere functie, zoals voor de watervoorziening en het wassen van de kleren van de priesters.
Op weg naar de derde tempel in de reeks komen we langs een graanopslagplaats. De opslag bestaat uit een veld dat vol ligt met de goudgele korrels. De donkere Tamils met hun kleurige kleren steken hier mooi op af. De meeste arbeiders staan maar wat in het rond te kijken. Het begint ook al warm te worden.
De Kailasanathar tempel is een uit zandsteen opgetrokken 1300 jaar oud monument, relatief klein en een beetje buiten de stad gelegen. Toch maakt het bouwwerk een diepe indruk, omdat de meeste beelden ondanks de ouderdom zo goed bewaard zijn gebleven. Slechts de schilderingen, die veelal in nissen verborgen zijn, hebben de tand des tijds niet altijd goed doorstaan. Voor tien rupies krijg ik een korte maar verhelderende tour.
De laatste tempel die ik bezoek is veel minder indrukwekkend. Als ik weg wil lopen, houdt een priester me tegen. - Donation sir, please, zegt hij. Ik geeft hem tien rupies en loop verder, maar weer houdt hij me tegen. - Please Sir, 30 rupies. - Well I guess 10 rupies is more than sufficient, zeg ik een beetje ge‹rriteerd. - No Sir, all priests have to live from the donations. Ik keur hem geen blik meer waardig. Een over geld zeurende priester is vervelender dan een priester die je probeert te bekeren.
Op weg naar het hotel heropent ook mijn riksjaman de onderhandelingen die aan het begin van de dag tot een voor hem goede zij het vastgestelde prijs hadden geleid. Ik ben echter boven de marktprijs gaan zitten en met de ervaring van de sandalen nog in zijn hoofd denkt hij dat ik zwak ben en anders ten minste stinkend rijk of een beetje gek. De man gaat te ver. Bij het hotel gaat hij zeuren en weigert de 100 rupies aan te nemen. Ik moet mijn toevlucht nemen tot een truc om mijn geld kwijt te raken. - OK 150. Ik geef hem het biljet van 100 en doe net alsof ik nog een extra 50 pak. - Dank je wel en wees de volgende keer wat eerlijker, zeg ik en ik maak aanstalten om weg te lopen. - No Sir, 150, zegt de man met fonkelende ogen en hij houdt me tegen. Op dat moment slaan de stoppen even door en ik geef een enorme brul waarin ik alle frustraties van de hele dag leg. Mijn woedeuitbarsting doen hem en het personeel van het hotel zo schrikken dat ik rustig naar mijn kamer kan wandelen. De rest van de middag ben ik uitgeput van de intensieve ochtend. Bovendien neem ik vanavond de nachtbus dus ik besluit wat uit te rusten.
Aan het einde van de middag maak ik een korte wandeling door de stad. Langs de kant van de weg zit een oude man in hurkzit die op een ongelooflijk artistieke manier bloemen snijdt uit bladeren. Ik maak een foto en geef hem wat kleingeld, waarop ik onmiddelijk een bloem mee moet nemen. Wat een verschil met de ochtend.
Bij het avondeten in het hotel ontmoet ik iemand uit Iran die nu in Japan woont en ontwikkelingsprojecten in Nepal uitvoert. Hij financiert dit initiatief met behulp van het selecteren en opknappen van grof vuil in Japan. Japanners gooien namelijk veel makkelijker dingen weg dan Europeanen. Als een model is verouderd kopen ze het nieuwe model en gooien het oude, nog goed functionerende artikel weg. De eerste maand had hij 8000 dollar verdiend en in het hele jaar ongeveer het tienvoudige. Inmiddels heeft hij een soort netwerk ontwikkeld, zodat hij niet meer langs de straten hoefde te struinen. Ook hij heeft weer een aantal nuttige tips voor mijn toekomstige reisroute.
's Avonds ga ik naar het busstation. Het mini-festival langs de kant van de weg is nog steeds in volle gang. Ik zwaai en de mensen wuiven terug.
Doordat de motor van de nachtbus steeds hapert en afgesteld moet worden hebben we bij iedere stop nogal wat vertraging. Bij het afstellen wordt de motor steeds even voluit gezet, zodat een grote hoeveelheid benzinedampen de bus in wordt gejaagd. Ik ervaar dit in een soort droomtoestand, want het is midden in de nacht en ik heb al enige uren geslapen. Ik wil doorslapen, maar het lawaai maakt het eigenlijk onmogelijk. We zitten met zijn twee‰n op een ijzeren bankje en mijn knie‰n klemmen tegen het bankje voor me. In het gangpad zitten en liggen ook wat mensen, waarmee ik stoei om de aanwezige beenruimte.
's Ochtends wordt iedereen weer wakker. - Deze bus lijkt wel een ossekar, meent mijn buurman. Normaal is er dus minder vertraging. Ik kijk hem eens aan. Het is een sympathieke oude man met een beetje vermoeid gezicht. Geen wonder. Gisteravond heeft hij me verteld dat hij op een middelbare school werkt op de administratie. Hij gaat naar een bruiloft in Bangalore en pas over een paar dagen keert hij terug. Hij lijkt me een typische vertegenwoordiger van de Indiase middenklasse.
Uiteindelijk rijden we om zes uur 's ochtends de brede straten van Bangalore binnen. Bangalore is een moderne Indiase stad met grote gebouwen en ruime parken. Het is ook een industri‰le stad met machine-onderdelen, electronica, computer software en vliegtuigen als belangrijkste produkten. De naam Bangalore betekent stad van de bonen.
Er zijn evenveel bussen als bonen in Bangalore. Althans zo lijkt het als we het plein van het busstation oprijden. Het plein is ongeveer een vierkante kilometer en er rijden honderden bussen rond. Toch weet ik de bus naar Mysore gemakkelijk te vinden. Bij toeval neem ik ook nog de snelle non-stop deluxe bus met lederen stoelen. Na 15 minuten wachten is de bus vol en raast in 2,5 uur naar Mysore door constant op de rechter weghelft te blijven. Wat een verschil met de krappe hobbelbus waar ik net uit ben gekomen. In de wetenschap dat ik het traject nog twee keer zal afleggen leg ik me ten ruste. Er wordt alleen gestopt voor een theepauze.
Mysore blijkt een uiterst aangenaam stadje te zijn. Ik word niet bestormd als ik de bus uitstap en moet zelfs even zoeken naar een riksja. Ik voel me een beetje in de steek gelaten, maar uiteindelijk vind ik een paard en wagen taxi. Na de race met de bus is het tempo tenminste laag en het voordeel van een paard is dat het niet toetert. Het hotel Mayura Maysala kost 100 rupies per nacht en ziet er redelijk uit. Er is een grote badkamer met warm water en twee toiletten. De kamers zijn rond een soort binnenplaats gebouwd met veel planten en een restaurant in bamboostijl. Het enige nadeel van het hotel is dat het naast een muziekschool ligt. Gezang en fluitspel gaan tot vroeg in de avond door.
Nog dezelfde morgen bezoek ik het sprookjespaleis van de Maharadja van Mysore. Het is tussen 1897 en 1912 gebouwd om een houten paleis te vervangen dat in 1897 is afgebrand. De laatste regerende Maharadja is in 1974 overleden. Zijn zoon is een succesvolle zakenman en inmiddels ook al weer oud. Hij woont niet meer in het paleis, dat is bestemd voor representatieve doeleinden.
Het paleis is omringd door een muur met vier toegangspoorten. Er staat ook nog een tempel op het complex. Binnen loop ik mee met een rondleiding. In het paleis zijn prachtige handbesneden houten deuren. We komen op een balkon dat als een soort schouwburg dient. Aan beide kanten staan groene loges. Er hangen gelijkgekleurde lampen boven. Tussen de loges zit een ruimte van 50 meter, die wordt opgevuld door zittribunes en staanplaatsen. Het geheel kijkt uit over de paleistuin. Het plafond is fraai beschilderd met religieuze afbeeldingen.
's Middags beklim ik de 1000 treden naar een tempel op een heuvel net buiten de stad. Bij het beklimmen van deze trap had ik beter een bordje voor kunnen hangen met "I am Fred from the Netherlands, no handshaking please", want nu moet ik minstens 100 keer herhalen wie ik ben, waar ik vandaan kom en vervolgens de handen schudden van de hele groep. Vooral de kleine meisjes zijn erg nieuwsgierig. - What is your name, sir, vragen ze. - Fred and what is your name? Na een kort gegiegel wordt de naam genoemd. - Oh what a beatiful name, zeg ik, waarop een keurig thank you volgt. Dankzij alle aanmoedigingen en het niet al te warme weer is het naar boven lopen gemakkelijk.
Na 750 treden staat een zes meter hoge, uit steen gehouwen stier. Zijn borst is versierd met bloemenslingers en er lopen drie witte horizontale strepen over zijn neus. De mensen lopen er op blote voeten omheen, maar het is meer een attractie dan een heiligdom. De meloenverkopers doen goede zaken.
De Shiva tempel op de heuvel is klein. Ik word meegenomen door een bijdehand jongetje van ongeveer 12 jaar oud. Hij spreekt perfect Engels en leidt me al babbelend naar een wat achteraf staande gebouw. Hij zegent me drie keer, omdat de drieeenheid ook hier een grote rol speelt. Shiva is uit drie godinnen geboren, ik krijg drie blaadjes van drie bloemetjes en zo gaat het maar door. Aan het einde moet ik drie keer 10 rupies betalen, maar dat vind ik overdreven. De drieeenheid moet niet tever worden doorgevoerd. Na hevige discussie pak ik de bus terug voor een namiddagdutje.
Het paleis van de Maharaja is op zondagavond altijd verlicht. Ik heb geluk, het is zondag. De verlichting bestaat uit gloeilampen die perfect het siluet van de vier poorten, de tempels en het paleis volgen. Vooral het paleis met al zijn torentjes en oosterse vormen is fantastisch om te zien. Het geheel levert een zeer romantische sfeer op. Honderden mensen kuieren op hun gemak tussen al dat licht. Ik word hier nauwelijks aangesproken en kan ongestoord genieten. Het sprookjesachtige tafereel wordt versterkt door de bronzen beelden van vervaarlijke tijgers die met hun muil wijd opengesperd de wacht houden over de tuinen.
Na de lichtshow ga ik eten in restaurant Shilpashri. Dit restaurant beschikt over een open dak, van waaraf ik de straten van Mysore kan bekijken. Alle tafels zijn bezet, dus ik schuif aan bij een Amerikaanse jongeman. We raken in gesprek. Hij vertelt dat hij een proefschrift schrijft over wat psychologische theori‰n van de geest kunnen leren van het Boeddhisme. Hij wil een jaar in India blijven en is er al vier maanden. Hij is vooral voorbij Darjeeling geweest, waar de meeste Tibetaanse monniken leven. Ook in het zuiden blijken echter nogal wat groepen monniken te zijn. We filosoferen en eten samen.
De volgende ochtend sta ik vroeg op om de bus van 6.30 te halen naar Sravanabelagola. In tegenstelling tot wat er in de gids staat, gaat er geen directe bus. De bus gaat via Channarayapatna. Het landschap wordt bepaald door rijstvelden, terrasbouw en palmbomen. Inmiddels gewend aan het slapen in bussen mis ik echter de eerste 1,5 uur. De tweede bus doet er ongeveer 20 minuten over en wordt bemand door een wel heel uitgelaten conducteur die de kinderen die in deze bus op weg zijn naar school stuk voor stuk zit te dollen. De meisjes worden aan de arm gedraaid en alle jongens krijgen een vriendschappelijke tik in het gezicht. Toch is hij ook een beetje gek, want hij tilt een peuter op en likt hem vol in het gezicht. Dolle pret bij de kinderen. In Sravanabelagola aangekomen krijg ik gelijk een verkoper van bronzen bekers op mijn dak. Al onderhandelend wijst hij me gelijk de weg naar het tempeltje waar de Jain monniken om 10 uur 's ochtends te eten worden gegeven.
Ik loop het hek van het kleine tempelcomplex in. Er staan een stuk of tien mensen bij de ingang van de tempel. Twee kleine stenen olifanten bewaken het bordes. Bovenaan de trap schenkt een bijna naakte man water uit een kan. Hij zit op zijn hurken. Ik loop verder en kom achter de tempel uit bij een rechthoekig gebouwtje met een dak van golfplaten. Binnen staat een groepje in het wit geklede vrouwen de naakte Jainse monnik te voeden. De monnik gebruikt geen bestek, maar eet en drinkt alles met zijn handen. De vrouwen leggen eerst een stukje roti in zijn handen, stoppen er wat curry en stukjes groenten op en met rustige gebaren werkt de monnik het geheel naar binnen. - Hij neemt het er goed van, fluister ik jaloers met een hongerige maag. Ze eten maar ‚‚n keer per dag, maar zijn bepaald niet mager. Niemand neemt er aanstoot aan dat ik, zij het aarzelend, een paar foto's neem van het indrukwekkende schouwspel. De witte vrouwen lachen me vriendelijk toe.
Na dit rare bezoek en het kopen van een verder volstrekt nutteloze beker, loop ik naar de heuvel waar het standbeeld van lord Bahubali staat. Dit 17 meter hoge beeld is de grootste afbeelding uit ‚‚n stuk steen ter wereld. Tijdens het Mahamastakabisheka festival, dat eens per 12-14 jaar plaatsvindt, wordt het beeld met duizenden potten melk, yoghurt, bananen en daaldels overgoten. Het festival zou in november 1993 weer plaatsvinden.
Er zijn maar heel weinig toeristen en ook de zon laat zich maar sporadisch zien. Dat is een gelukkige bijkomstigheid, want de trappen hebben de eigenschap om heet te worden, terwijl het toch de bedoeling is om met blote voeten naar boven te gaan. De 641 treden zijn makkelijk te beklimmen en het is een stuk rustiger dan in Mysore. Boven kijkt het imposante beeld uit over de wijdse omgeving. Het beeld is ingebouwd in een tempel. Slingerplanten van steen kronkelen om zijn benen. Penis, nagels en tepels zijn keurig afgewerkt. Het uitzicht over de laagvlakte wordt slechts onderbroken door een andere heuvel, vele kilometers verderop.
Er zijn ongeveer 10 andere mensen, voornamelijk Indi‰rs. Er zijn geen souvenirverkopers, bedelaars of gidsen. Het is trouwens streng verboden om de rust te verstoren en om vuur- of steekwapens mee naar boven te nemen. Twee monniken zitten naast elkaar te mediteren. De linkse is geheel naakt en zit op een plankje. Voorzichtig neem ik een foto, gesterkt door mijn eerdere ervaringen bij de Jain monniken. Bij de uitgang geef ik een donatie van 18 rupies voor restauratie van het beeld.
Beneden koop ik een cola in een klein kruidenierszaakje. Ik krijg een stoel aangereikt en heel gemoedelijk begin ik een praatje met de al op leeftijd zijnde winkelier. De sfeer in dit rustige dorpje is aanstekelijk. - Zijn er veel toeristen dit jaar, begin ik het gesprek. - Nee, maar er komen hier toch al niet zoveel buitenlanders. Het is eigenlijk alleen met de festivals erg druk. We praten wat over zijn zaken en nadat ik mijn cola heb opgedronken maak ik aanstalten om op te stappen. - Wat is hier verder nog te zien, vraag ik nog. Hij wijst me op het tempelcomplex op de andere lagere heuvel. - Dat is Chandragiri. Er staan 14 tempels, je kan ze in een uur bezoeken en dan nog de bus halen naar Mysore.
Na weer 150 trappen op blote voeten naar boven kom ik in een surrealistisch landschap terecht. De tempels staan verspreid over de top op een kale vloer van rotsen. Op de andere heuvel staat het standbeeld van Lord Buhabali en kijkt op me neer. Er is niemand te bekennen. Slechts in ‚‚n van de veertien tempels blijkt een kleine ceremonie aan de gang te zijn, waar een man of vier bezig zijn. Verder doodse stilte. De tempels zijn oud en van binnen is er meestal niet meer dan het Shiva fallus symbool te zien. Toch is het indrukwekkend vanwege de ouderdom en de sfeer en ik kuier op mijn gemak rond.
Bij het uitlopen van de duistere zesde tempel maak ik een veel voorkomende toeristische fout. Ik buk niet genoeg en de goden straffen onmiddelijk. De lage post van de deur boort zich in mijn hoofd. Ik vloek, loop naar buiten en voel naar de bult. In plaats van een bobbel voel ik een deuk en veel vocht. Het bloed stroomt over mijn gezicht. Druppels vallen in snel tempo op de rotsbodem. Snel pak ik de toiletrol uit mijn tas en druk het papier tegen de wond. Ik loop snel terug naar de tempel waar ik wat mensen bezig zag. Ik moet er verschrikkelijk uitzien, want de twee Indi‰rs die ik tegenkom wiegelen verschrikt met hun hoofd en slaken bezorgde kreten. - Is er hier water, vraag ik. Ze wijzen me op een priester, die net de tempel uitloopt. Hij ziet al op 100 meter mijn bebloede hoofd en komt aangerend. - Yes, yes, there is water", stelt hij me gerust. De vriendelijke man leidt me naar een kleine troebele plas met stilstaand water. Dat valt tegen. Nog vervelender is dat de plas slechts te bereiken is door een distelveld en dat ik daar te laat achterkom. Na eerst de doorns uit mijn tere voetzolen te hebben getrokken, kan ik me met mijn smerige zakdoek wassen. De priester fungeert, net als in de werkelijkheid, als spiegel, want het water is te troebel om iets te zien. Godzijdank stopt het bloeden een beetje.
Na de priester te hebben bedankt loop ik 150 treden naar beneden om me te gaan melden bij de polikliniek. De motorriksja wil natuurlijk niet starten en ik zit voor pampus achterin. Ik voel me slap en mijn hoofd bonkt. Als het ding eindelijk aanslaat brengt hij me welgeteld 50 meter verderop naar het overheidsziekenhuis. - But Sahib, zegt de bestuurder, you can also go to the private clinic. Dat lijkt me wel een goed idee, want dit ziet er op zijn minst gezegd gammel uit. Dan maar weer dwars door het kleine stadje. Het particuliere ziekenhuis blijkt te bestaan uit welgeteld ‚‚n kamer met een gordijn, waarachter de arts zijn werk doet. Er zitten en liggen ongeveer 10 mensen, waaronder een doodzieke vrouw die vreemd met haar ogen draait. Dit zou nog wel eens lang kunnen duren, dus ik loop brutaal door naar het gordijn. Snelle desinfectie kan mij immers veel ellende besparen. Ik wordt tegengehouden door een jongen. - One minute sir, zegt hij, en inderdaad mag ik een minuut later naar binnen. Het ziet er allemaal redelijk schoon uit. De dokter draagt geen handschoenen, maar dat is westerse luxe. Hij knipt wat bebloede haren weg en vertelt me dat de wond niet groot, maar wel diep is. Hij begint de wond met spiritus te desinfecteren, af en toe iets vragend aan de twee hulpjes die om hem heen draaien. Dan plakt hij een pleister op de wonde en schrijft een lange lijst met recepten uit, anti-biotica, anti-bloedingspillen, een poeder en pijnstillers. Hij legt me uit hoe ik dit alles in moet nemen, maar twee medicijnen verder ben ik de eerste al weer vergeten. Hij begint de rekening uit te schrijven. Ik krijg het benauwd, maar het valt mee. De hele behandeling kost twee kwartjes inclusief pleister en bijknippen. Beschaamd vanwege het voordringen loop ik de wachtkamer uit.
Door de snelle behandeling kan ik mooi de bus van kwart over ‚‚n naar Mysore nog halen. In India is de regel dat je een bus die je kan halen ook daadwerkelijk moet nemen, zeker in kleinere steden, omdat de geplande volgende bus helemaal niet zeker zal gaan. Het hobbelen van de bus doet wel wat zeer aan mijn hoofd, maar de schade lijkt mee te vallen. Maar wat voel ik me slap.
In Mysore bezoek ik nog de bekende handwerkwinkel Chauwery Art voor ik naar het hotel ga. De winkel heeft schitterend ingelegde tafels voor ongeveer 800 gulden. Ik koop slechts wat sandelhouten stokjes. Verder is er veel houtsnijwerk en zijde te bewonderen. In het hotel blijken ook een stel wat oudere Nederlanders te zitten die een maand per taxi door India reizen. Na een dutje, wat schrijven en een mattar panir, Indiase kaas met groenten, met lekker koel bier ga ik naar bed. Morgen wacht Hemaraja, mijn Foster Parents kindje.
's Ochtends neem ik weer de minibus naar Bangalore, waar ik ontbijt in een restaurantje vlak bij het busstation. Terug op het busstation vraag ik aan een keurig uitziende jongeman welke bus naar Hindupur gaat. - Oh deze halte, zegt hij in perfect Engels. Het is duidelijk dat dit Bangalore is, met moderne beschaafde mensen die ik om een boodschap kan sturen. - Mooi, dan neem ik van Hindupur een lokale bus naar Madakasira. Hij knikt. - Zelf neem ik deze bus ook, zegt hij. - Mooi, zeg ik weer en leg mijn lot in zijn handen. Hij kan me de weg wijzen en er is weer iemand met wie ik kan praten onderweg. Maar dat valt tegen. Zodra de bus aan komt rijden, sprint hij samen met een groepje andere jongeren de weg op en werpt zich in de nog rijdende bus. Ik wring me samen met ouderen en gehandicapten in het voertuig. Gelukkig, ik kan zelfs nog zitten. Eenmaal gezeten vraag ik voor de zekerheid nogmaals of dit de bus naar Hindupur is. - No sir, this bus, wijst de conducteur op de bus naast ons. Ik pak mijn tassen en dring me weer naar buiten.
Nadat ik in de tweede bus heb plaatsgenomen, pak ik de papieren van Foster Parents en begin alvast wat te lezen. Bij toeval valt mijn blik op een stukje wat ik tot nu toe over het hoofd heb gezien. "Neem vanaf Bangalore een taxi naar Sira". Ik pak de kaart uit mijn tas en zoek het stadje Sira. Dat blijkt behoorlijk uit de buurt van Hindupur te liggen. Voor de tweede keer verlaat ik de bus, nu op zoek naar de halte voor Sira. Deze blijkt niet naast deze bus te zijn, maar aan de andere kant van het busstation. Omdat het plein ongeveer een vierkante kilometer beslaat is dit even zoeken. Uiteindelijk vind ik na veel gesjouw, riksja's zijn hier niet toegestaan, halte twee en stap wederom in de gereedstaande bus. Deze bus rijdt gelijk weg. Ik moet nu gelijk goed zitten, want anders heb ik een probleem.
Tijdens de bloedstollende rit met veel vervaarlijke inhaalmanouvres zegt mijn buurman ter geruststelling dat alle vrachtwagenchauffeurs in India dronken zijn. Als ik ga letten op het gedrag van de chauffeurs op deze lange rechte weg, kan hij het wel eens bij het rechte eind hebben.
Om ‚‚n uur 's middags bereik ik Sira. Het is een klein rustig stadje met in het centrum een geitenmarkt. Boven het busstation zijn hotelkamers. Ik neem een riksja naar het afgelegen kantoortje van Fosters Parents Plan, waar ik uiterst hoffelijk wordt ontvangen door een oudere Indiase man, een jonge vrouw en wat personeel. Achter zijn bureau gezeten overhandigt de Indiase man mij plechtig de welkomsenveloppe voor mr./mrs. Willemse. - Wij zijn erg blij dat u gekomen bent en we hopen dat u een geslaagd bezoek mag hebben, zegt hij plechtig. Ik werp een blik op de enveloppe en dan op hem. - Maar ik ben helemaal geen mr. Willemse, zeg ik wat verward. Stomverbaasd kijkt de oude man mij aan. - Maar wie bent u dan wel? - Lafeber, mr. Lafeber from the Netherlands. Dat weet ik ten minste zeker. - Ah, mijnheer Lafeber, zegt de man, we zoeken uw enveloppe even op. Een momentje. Hij verdwijnt naar een andere kamer. - Gelukkig het is opgelost, denk ik. Maar zo eenvoudig is het niet. Als hij terugkomt kijkt hij bedenkelijk. - Ziet u mijnheer Lafeber, begint hij omzichtig, we hebben een klein probleem. Hemaraja woont in een nogal onrustig gebied. Er zijn wat conflicten geweest tussen medewerkers en lokale leiders. We hebben dit aan Amsterdam doorgegeven, maar toen was u al weg. - En ik was niet te bereiken, vul ik aan. Verdomme, ik kan het bezoek wel op mijn buik schrijven. - We zullen vanmiddag nog overleggen met de mensen in het veld, zegt de oude man toe, misschien is er toch nog een mogelijkheid.
Ik word naar het gasthuis gebracht. Het ziet er netjes en schoon uit. De oude Indi‰r is nog steeds bij me en nodigt me uit voor lunch. We gaan samen aan tafel zitten. Binnen een kwartier is de maaltijd opgediend. Eerst krijg ik maggi vermecelli. Ik eet het beleefd op. Daarna kan ik gelukkig met hem meeeten. De maaltijd bestaat uit pittige rijst, saus, yoghurt, kool en aardappelen. Na afloop krijgen we een soort soep voor de spijsvertering.
Tijdens het eten gaat het gesprek vooral over ontwikkelingshulp. Mijn tafelgenoot is irrigatie-expert en heeft altijd voor de overheid in Bangalore gewerkt. Hij had daar veel contacten met de Wereldbank. Nu is hij gepensioneerd en werkt als vrijwilliger. Daar hij 40 jaar ontwikkelingservaring heeft kan hij hier heel boeiend over vertellen. - Er is veel gebeurd in die 40 jaar, zegt hij. - Vindt u dat werkelijk? Ik kijk hem vragend aan. - Oh ja, zegt hij overtuigd. Het aandeel land dat irrigatie heeft is gestegen van 18% naar 35%, het hele land is nu per weg te bereiken, de landbouw is veel produktiever geworden, electrificatie is op grote schaal ingevoerd. Hij is niet meer te stoppen. - Merkt u er ook zelf wat van, is het leven gemakkelijker geworden? - Ja, ja, gaat hij door, de reis naar Bombay, die vroeger 54 uur duurde, kan nu in een airconditioned trein in 30 uur worden afgelegd, zodat je fris en uitgerust aankomt. Van dat laatste ben ik niet zo overtuigd, maar alles is relatief.
Na de lunch vertrekt de irrigatieman en ik pak mijn spullen uit. Een uur later komen twee medewerkers binnen. Op zenuwachtige toon en met veel door elkaar praten leggen ze uit dat het helaas niet mogelijk is om de familie te bezoeken. - Slechts in een jeep met politieagenten is het mogelijk om de bewuste dorpen te passeren, vertellen de beide mannen. - Nee, dat wil ik niet, zeg ik, ik ga hier niet de boel op stelten zetten. - Kunt u geen week hier blijven, vraagt de ene man. - Dan is het misschien wat rustiger, zegt de andere man. - Nee, lieg ik, ik moet naar het zuiden om mijn vliegtuig te halen. Natuurlijk kan ik wel een week blijven, maar wat moet ik hier in hemelsnaam doen. - Belt u dan in ieder geval over een week. - Dat is goed, maar kan ik nu wel mijn cadeautjes voor Hemaraja achter laten? Dat kan en ik pak de voetbal, het speelgoed, een boek over Nederland en wat snuisterijen. Mijn rugzak is gelijk een stuk leger, maar ik voel me teleurgesteld. Ik had graag de familie ontmoet met wie ik al twee jaar correspondeer.
Met de jeep word ik naar het busstation gebracht en uitgezwaaid. De bus is vol en de bankjes hard. We zitten met zijn drie‰n op een rij gepropt. Drie uur in een dergelijke positie is geen pretje. Bovendien heb ik een kater door het niet doorgaan van het bezoek. Ik heb zo'n idee dat ik hier ook niet meer terugkom. Ik zal nog wel bellen, maar het zal niet meevallen om ergens nog een vliegretourtje Bangalore te versieren.
In Bangalore stap ik op de mij inmiddels bekende luxe bus naar Mysore, waar ik ruim twee uur later in hotel Indiana aankom. De busreis heeft in totaal 11 uur geduurd. Bekaf val ik in slaap.
's Ochtends word ik om 7 uur wakker. Ik wil gaan ontbijten, maar vanwege een nationale feestdag kan dit pas na 10 uur. Een ander hotel biedt uitkomst. Ik ga niet weg zonder ontbijt.
Bij het uitchecken kom ik weer zo'n gestoorde oude Engelsman tegen. Hij gaat morgen terug naar zijn land, geveld door een virus, diaree en nog een andere ziekte. Hij blijkt een hele week doodziek op een dun matrasje in een Ashram van een Goeroe met de naam Sai Baba te hebben gelegen. Die naam zegt me nog niets. Duidelijk niet onder de indruk van de genezende capaciteiten van Baba is hij uiteindelijk teleurgesteld afgedropen toen hij weer op zijn benen kon staan. Zijn humeur had er echter niet onder geleden, want als ik zeg dat ik alleen en per bus reis, krijg ik een paar dreunen op mijn schouder. - Very brave, excellent, buldert hij. Ik begrijp steeds beter waarom Engelsen het zoveel beter afbrengen in den vreemde dan een gemiddelde timide Nederlander, zoals ik. - I will go now to Bandipur for safari, zeg ik trots. - Jolly good, Jolly good, shame I have to leave. En hij wankelt terug naar zijn kamer.
Op het busstation moet ik anderhalf uur wachten op de bus naar Ooty, mijn volgende bestemming. Ik ben van plan om in Bandipur uit te stappen, een belangrijk wildreservaat in India. De Indi‰r naast me vertelt dat deze bus niet in Bandipur zal stoppen, maar inmiddels wijs geworden stap ik gewoon in en vraag het nogmaals aan de conducteur. - Ja hoor, we stoppen in Bandipur, is het antwoord. Ik ga voorin naast een nog jonge man zitten. Voorin is geen prettige plek, omdat de motor van Indiase bussen praktisch in de bus is gebouwd en nog niet aan strenge geluidsnormen hoeft te voldoen. Ik schreeuw dus even met mijn buurman en hieruit blijkt dat hij een roomskatholieke priester uit Cochin is. Na enige tijd valt de pater in slaap op mijn schouder. Ik laat het maar toe. Slapende katholieken moet je nooit wakker maken.
In Bandipur word ik voor de receptie van het wildpark afgezet en de bus rijdt weg. Voor de receptie staan twee Engelsen en twee Italianen te wachten. Ik vraag of er nog een bungalow vrij is, maar helaas, deze bluf werkt niet. Het is namelijk de gewoonte om dit al in Mysore te boeken. Ik word doorverwezen naar een dorp 13 kilometer verderop. Hier heeft omkopen geen zin, merk ik al. Het zit echt vol.
Geen getreur, het is heerlijk weer en ik zit op een bankje wat nootjes te pellen met een hele schare apen om me heen. Het is wel zaak uit te kijken dat ze er niet met mijn spullen vandoor gaan. Hard optreden is het enige middel. Apen zijn net verwende kinderen. De bus is er binnen een half uur en dropt me keurig in het volgende dorp. Onderweg is al een kudde wilde olifanten te bewonderen in het woud.
Madumulai heet het dorpje waar ik wederom mijn kansen probeer. Hier blijkt de government lodge ook vol te zijn, maar er is plaats in het 'youth hostel' voor 25 rupies per nacht. Ik bedenk me even, zie een kamer met vijf duistere Indi‰rs voor me en besluit om de hele kamer te nemen voor 150 rupies. Ik maak gelijk een afspraak met de chauffeur van de jeep dat hij me om negen uur 's avonds voor een nachtrit komt ophalen. Als je dingen op de bonnefooi doet moet je slagvaardig zijn. Zoveel jeeps zijn er niet in dit dorpje.
Het park is tussen 4.00 uur en 6.30 uur en tussen 16.00 uur en 18.30 uur geopend. Het is twee uur 's middags en ik loop wat rond. Madumulai is niet meer dan een klein dorpje, dat bestaat uit de vreemde combinatie van receptie, kantine, jeugdherberg, een paar cottages en een wat apart liggend dorpje met een of andere primitieve stam. Er loopt een rivier dwars door het dorpje, de Moyar, waar de lokale bevolking uit drinkt, zich in wast en de vaat in doet. Dit alles is niet ongevaarlijk, gezien de krokodillen die zich in deze rivier bevinden. Er hangen dan ook bordjes met de onvergetelijke tekst "fishing, bathing and washing clothes in the crocodile infested river is prohibited. Survivor will be prosecuted". De inboorlingen hebben echter geen boodschap aan deze indringende oproep en ik betwijfel of ze het zelfs maar kunnen lezen.
Het is verboden om alleen in het bos te wandelen. Een Duitse toerist is onlangs gedood door een olifant toen hij zo onverstandig was om zijn hond om vier uur 's ochtends uit te laten, de gevaarlijkste tijd van de dag. Naast olifanten leven er onder andere bisons, herten, slangen, apen, tijgers, panters en wilde katten in het woud.
Toch loop ik met een licht schuldgevoel rond in deze adembenemende wildernis. Ik weet dat de wilde dieren in de reservaten in India door het toerisme worden bedreigd. Aan de andere kant zorgt het toerisme ervoor dat de parken kunnen blijven bestaan en er toezicht is. Gelukkig zijn er veel beperkingen en lijken de regels redelijk strikt te worden toegepast. De aanstekelijkheid van het oerwoud is groter dan mijn morele bezwaren. Ik sta dus om vier uur te trappelen om op de rug van een olifant de wilde beesten te schieten met mijn primitieve IKEA fotocamera. Ik heb het geluk dat een Indiaas koppel zo vriendelijk is om een plaatsje op hun olifant aan mij te gunnen, want ook dit werkt met reserveringen. We krijgen eerst een bezichtiging van het lokale museum te verwerken, maar hier is behalve een opgezette tijger niets van belang uitgestald. Dan moeten we in een bak gaan zitten op de rug van een grote oude olifant.
Het olifantenritje in de jungle verschilt verrassend weinig van de bussen waarin ik de afgelopen dagen zo vaak heb gezeten. Het schudt hevig, tegenliggers en bomen worden rakelings ontweken en er zijn veel uitlaatgassen. Gelukkig heb ik de bus geen halve bomen zien verslinden. Af en toe ritst onze jumbo een grote tak weg, staat stil, eet het ding met veel gekraak op, krijgt een tik, laat een wind en loopt weer verder. Naast de drie passagiers zit er een begeleider tussen zijn oren en een oude man met een tak bij zijn staart. Met zoveel geweld door de jungle gaan heeft inderdaad alleen symbolische waarde. Op wat herten, apen en een papagaai na is er niets te zien. Dan maar vanavond.
Om 19.30 uur heb ik afgesproken in ‚‚n van de cottages voor het avondeten. Een vriendelijke man heeft voor vijf man gekookt en eet zelf ook mee. Naast het Indiase koppel, die ik ter compensatie van het olifantenritje deelname aan mijn nachtrit heb aangeboden, eten ook twee woudwachters mee. Het eten is eenvoudig, maar smaakt heerlijk. Met mijn ongewassen handen werk ik chapati, rijst, groente, youghurt en aardappelen met diverse sausjes naar binnen. Op de tast ga ik terug naar mijn kamer, langs een smal paadje in het donkere oerwoud.
Om negen uur word ik opgehaald voor de nachtrit. Gelijk blijkt hoe gevaarlijk mijn voettocht eigenlijk is geweest, want op hetzelfde pad, waarover ik net op de tast terug ben gelopen, komen we de familie everzwijn tegen, pa, ma en twee jonkies. Snel verdwijnen ze tussen de varens. We zitten met zes mensen in de auto: de chauffeur, de gids, de bediener van het licht, het olifantenkoppel en ik. We blijven op de hoofdweg, maar met het zoeklicht kan ver het woud in worden gekeken. Al snel bespeuren we de wilde olifanten, gespikkelde herten (spotted deer), sambaherten en als hoogtepunt een wilde kat die met zijn pootje sleept. De fonkelende ogen van het dier zijn in het donker goed te zien en de kat ziet er ondanks het lamme pootje elegant uit.
Geen van de dieren is bang voor de lichten van de jeep. Als er in het oerwoud wordt geschenen kijken ze nieuwsgierig terug. Slechts een enkele humeurige olifant draait zijn kop van ons af en trekt zich morrend en traag een paar meter terug. Onze jeep is open, omdat de tijgers in dit deel van India niet aggresief zijn. - But don't do this in North India, waarschuwt de gids.
We stoppen even bij een huis om de rust te laten wederkeren, voordat we dezelfde weg teruggaan. Er staat een soort uitkijktoren, die we beklimmen. Het wordt al wat kouder en er hangt een gespannen sfeer in het bos. Af en toe klinkt het getrompetter van een olifant of het krijsen van een aap. De vogels zijn al stil en ook het gebrul van de roofdieren laat zich niet horen. De terugweg biedt meer van hetzelfde, olifanten en herten. Het blijft echter spannend om weer wat te ontdekken in de lichtbundel, ofschoon gids en chauffeur er aanmerkelijk meer gevoel voor hebben dan wij.
's Ochtends word ik om 7.45 uur opgehaald door de jeep, waarin vier jongens zitten, waaronder mijn inmiddels vertrouwde gids. Ik ben nu de enige gebruiker van het voertuig, omdat ik hierna gelijk door wil gaan naar Ooty. Daarom nemen we de bagage maar gelijk mee. Het is een klein risico, maar zo te zien zijn deze gasten wel te vertrouwen. Het is tenslotte een klein dorpje waar men elkaar goed kent. Bovendien heb ik afgesproken met de gids dat ik volgend jaar terugkom voor een lange tocht. Dat zal waarschijnlijk wel nooit gebeuren, maar als ik dan toch de kip met de gouden eieren ben, kan ik maar beter beloven wat te leggen. Voor ik het weet ben ik immers geslacht.
We gaan nu eens geen dieren bekijken, maar watervallen, ongeveer 20 kilometer verderop. De weg is zeer slecht, onverhard met veel kuilen en hobbels. Op de top aangekomen worden we beloond met een adembenemend uitzicht. De waterval is imponerend tegen de berghelling geplakt en bestaat uit drie delen. Tussen onze top en de waterval zit een diep dal, maar het is mogelijk om rechts langs de helling naar de overkant te lopen. Ik laat mijn spullen voor wat ze zijn en loop samen met de gids naar beneden. Onopvallend let ik op zijn bewegingen, vooral op plaatsen waar de afgrond gaapt, maar mijn wantrouwen is onterecht. Samen bereiken we het water, dat hier over een vlakke rotsplaat naar de tweede val stroomt. We gaan zitten.
Gezeten aan de rivier hebben we een lange discussie over in het buitenland werken door Indi‰rs. - Als de mannen weggaan belanden vrouw en kinderen vaak in de prostitutie, zegt Raj. Ik ben geschokt. - Let hun familie dan niet op ze? - Nee, ik ben zelf een mama voor de achterblijvers. - Wat is een mama? Hij haalt zijn schouders op. - Dat is een makelaar in vrouwen voor toeristen. Ik neem me voor om straks achter hem te lopen en hem in de afgrond te duwen. Maar de manier waarop hij het vertelt maakt dat je toch ook weer met hem te doen hebt. - Wat gebeurt er in Holland als je een geslachtsziekte hebt, vraagt hij nieuwsgierig. - Dan ga je naar de dokter, zeg ik, en krijg je medicijnen. - Als je bij ons een geslachtsziekte hebt en je gaat naar de dokter, zegt hij lachend, vraagt de dokter tussen alle andere patienten hardop wat je hebt gedaan. Daarna krijg je hardhandig een injectie en een uitbrander. Daar kun je het mee doen.
Daarna gaat het gesprek over samenwonen in het westen en de mogelijkheid om met hem een trip te maken in een ander wildreservaat met een jeep. De kosten zijn 300 kilometer voor 3 rupies per kilometer plus 100 rupies voor de bestuurder. Dit komt op minimaal 1000 rupies ofwel 60 gulden per dag voor een priv‚ safari. Vast goedkoper dan Kenya.
Bij de jeep staan nog steeds mijn spullen en wachten de drie andere jongens. Gelukkig. We stoppen even bij een benzinepomp om de oververhitte motor te blussen met water. In een dorpje, tien kilometer voorbij Mudumalai, betaal ik 500 rupies voor de nachtrit en dit ritje en word ik gedropt bij iets wat een bushalte zou moeten zijn. De jeep met de vier mannen rijdt weg. Ik ben niet opgelicht, niet beroofd en zelfs de bushalte blijkt te bestaan. Na tien minuten komt een Japanse mini-bus die van Mysore naar Ooty rijdt. Binnen een uur zijn we in het stadje.
Ooty heet eigenlijk Ootacamund en ligt 2268 meter boven de zeespiegel. Het stadje vindt zijn oorsprong in de 19e eeuw als hoofdkwartier voor het Britse stadsbestuur van Madras. De hoogste top bij Ooty en van Tamil Nadu is de Doddabetta (2623 meter). Dichtbij is het drie staten punt waar Tamil Nadu, Karnataka en Kerala samenkomen.
De verhalen over Ooty zijn uitgesproken negatief en ik ben dan ook van plan er zo kort mogelijk te blijven. Toch valt het mee. Het stadje is ingesteld op toeristen, maar is toch lekker rustig en heeft mooie gebouwen. Ik heb honger, want voor de eerste keer deze reis heb ik niet ontbeten en op een paar koekjes na zit er niets in mijn maag. Ik lees in het busje dat Hotel Blue Hills een goede keuken heeft en vraag de minibus driver om me daar af te zetten. Ik laat mijn bagage achter bij de hotelreceptie en bestel vervolgens een groentesoep in het restaurant. - Ik kom straks terug voor het hoofdgerecht, zeg ik na de laatste lepel en loop de hoofdstraat weer in.
In het centrum is een zeer kleurrijke en overzichtelijke markt. Er zijn aparte rijen voor vlees, vis, groente enz. Vooral bij het vlees en de vis wemelt het van de vliegen. Elders op de markt staan een paar nagenoeg identieke kramen met ijzeren potten en pannen. Ik loop verder en koop Peabury koffie, die de oude dame in het vliegtuig me had aanbevolen, in een stand met koffie en thee. Het zijn grote groene bonen en ik vraag me af wat ik er thuis mee moet doen.
Na het diner ga ik naar het station. Daar staat de toy-train al klaar. Het speelgoedtreintje bestaat uit een stoomlocomotief met 5-6 kleine wagons, die ieder 7 coup‚s bevatten met blauwe houten banken. Er is geen gang en het is daarom niet mogelijk om door de trein te lopen. De deurtjes van de coup‚s hebben drie open ramen en zijn van binnen lichtgroen en van buiten geel geverfd. In de electrische lamp zit water. Er zijn lichtgroene bagagerekken in boogvorm.
Over een kwartier vertrekt de trein pas en ik bewonder de oude zwarte stoomlocomotief. De machinist nodigt me uit om binnen te komen en laat me de watermeters, het vuur en de Zwitserse motor uit 1928 zien. Tijdens de rit wordt er soms gestopt om de motor met water af te koelen. Grote stoomwolken en veel gesis zijn het gevolg.
De tocht naar beneden duurt 3,5 uur en is geen moment saai. Het uitzicht bestaat uit kleine stations, de bergwand, het regenwoud, de plantages, kleurrijk in bloei staande bomen en de laaglanden die zich voor ons uitstrekken. Om de zoveel tijd wordt er gestopt bij de vegetarische theestalletjes op het station. Waarom een theewinkel vegetarisch moet zijn ontgaat me, maar ik ben blij dat er geen vlees in mijn thee zit.
In Mettupalayam, een stadje aan de voet van de Nilgiri bergen, stopt het minitreintje. Het is bijna donker en het perron ligt er verlaten bij. - Waar is het busstation, vraag ik aan de eerste de beste man die voorbijkomt. - Er is geen busstation, is het antwoord en hij loopt door. - Waar is het busstation, vraag ik aan de tweede de beste man die voorbijkomt. - Er is geen busstation, is het antwoord weer, maar waar wilt u naar toe? - Coimbatore. - Dan kunt u het beste deze trein nemen, hij vertrekt om 7.30 uur. Dat is pas over een uur en ik praat wat door met de man over de brain-drain die India treft. Bekwame artsen trekken meestal naar de Verenigde Staten. De enige idealistische arts die in een dorpje is gaan werken heb ik waarschijnlijk in Sravanabelagola getroffen. Mijn hoofdwond is tot mijn grote opluchting nog steeds niet ontstoken.
Als de oude, kaal ingerichte trein gaat rijden komt er een buitengewoon interessante man bij me zitten. Hij woont in een stadje halverwege Ooty en Mettupalayam en is opgevoed door Ierse monniken. Daardoor spreekt hij vloeiend Engels. Hij is 46 jaar, getrouwd en heeft een zoon van 12 jaar oud. Zijn ouders zijn uit Sind gevlucht tijdens de opdeling van India en Pakistan in 1947- 1948. Deze immense volksverhuizing, waarbij miljoenen mensen oost- en westwaards moesten trekken, kostte honderdduizenden het leven. Zijn ouders hadden het echter overleefd. Ook hij heeft familie in het buitenland. Zijn broer is arts in Denemarken.
Zelden ben ik iemand tegengekomen die zo overtuigd is van een sobere levensstijl als deze man. Hij heeft een eigen zaak en een vrouw en kind die om luxe zeuren. - Een man moet tevreden zijn met wat hij heeft, zegt hij, zelfcontrole is belangrijk. - Ja maar een beetje luxe is toch wel gemakkelijk, vooral in de keuken. - Ach weet je, teveel luxe maakt een vrouw lui, zegt hij en hij meent het echt. - Dan moeten ze maar buitenshuis gaan werken als er geen huishoudelijk werk meer is, zeg ik en om het onderwerp te veranderen vraag ik waar hij naar toe gaat. - Nu ga ik naar Bangalore om kleding te bestellen voor mijn winkel. Drie maal per jaar ga ik naar Bombay en tussendoor, zoals nu, als ik snel wat nodig heb, naar Bangalore. - Waarom koopt u niet eens per jaar alles in? Dat is een domme vraag, maar hij blijft rustig en legt uit dat ook sari's aan mode onderhevig zijn.
De trein is allang gaan rijden, maar het gesprek is zo boeiend dat ik het niet door heb. Er is een reden waarom deze man zo rustig en levenswijs overkomt. Hij heeft een bijna dood ervaring gehad. - Ik was heel gezond, maar plotseling werd ik op een nacht onwel. Eerst had ik een droom over geesten in witte gewaden die me mee wilden nemen. Het was een mooie ervaring en ik zweefde naar het raam. - En toen? - Toen werd ik wakker en ik vroeg me af wat ik aan het doen was. Ik was compleet gevoelloos en tikte mijn vrouw aan, die naast me lag. - Die schrok zeker. - Ja, want ik kon niets meer. Ze moest me met brandy masseren om me weer tot leven te brengen. Na die ervaring heb ik een half jaar lang hallucinaties gehad. - Door het overmatig insmeren met alcohol, denk ik. - Ik kon mijn lichaam zien liggen, vervolgt hij, niets wetend van mijn absurde gedachten. Er stonden altijd mensen omheen. - Hoe is het overgegaan? - Pas na inschakeling van een dure kruidendokter. Die schreef me een streng dieet voor zonder sigaretten, seks en spanning. Hij kijkt peinzend naar buiten. - We zijn al in Coimbatore, zegt hij en ik begin mijn spullen te pakken.
In Coimbatore nemen we afscheid en ga ik naar het hotel AP Lodge. Ik neem een douche om de vermoeidheid af te spoelen. Voor ik ga slapen besluit ik om maar wat te gaan eten, want het is inmiddels al negen uur geweest. In een Punjabi restaurant neem ik palak paneer en een aardappel-vruchtencurry. Veel te veel, maar ik kan ten minste kiezen wat ik opeet. Een beetje kieskeurigheid kan geen kwaad in een straat waar je de ratten onder de stoeprand ziet rennen.
's Ochtends word ik om 6.40 uur gewekt door de receptie. - Please sir, wake up sir. - But last night I told you I would depart only at eleven, mompel ik met een slaperige kop door de telefoon. - Please sir, klinkt het aan de andere kant van de lijn, but in the afternoon it is too hot for traveling. - But I love hot busses, werp ik tegen en gooi de hoorn weer op de haak. Maar een half uur later staat er al weer een room boy met een hele vage boodschap op de deur te kloppen. Het is duidelijk. Ik moet eruit.
Voor het ontbijt kan ik kiezen uit een complete warme maaltijd of een heel zoet puddinkje. Ik kies het nagerecht, maar na drie happen en met de ratten nog in gedachte besluit ik het onderweg te proberen. De riksja zet me keurig af bij de bus naar Madurai, mijn volgende bestemming.
In de bus denk ik na over het soort chauffeur en het gedrag bij het inhalen. Er zijn chauffeurs die relatief weinig risico nemen. Bij een bocht naar links, een heuvel en een brommer wordt er gewacht tot de kust vrij is. Het andere type chauffeur doet dat niet. Hij blijft zo lang mogelijk op de rechterweghelft rijden en toetert om de drie seconden. Brommers en ander inferieur verkeer moeten maar zien dat ze op tijd in de berm zijn. Inhaalmanoeuvres worden nauwkeurig afgemeten en aangepast met stevig remmen. Gelukkig zijn de snelheden iets lager dan in Nederland en is bijsturen dan nog mogelijk.
Helaas zijn de meeste chauffeurs in India van het type b. Het is vooral vervelend als twee type b drivers elkaar tegemoet komen. Je krijgt dan de voor een rationeel denkende westerling onoplosbaar lijkende situatie van vier bussen of vrachtwagens die met een fikse vaart op elkaar af stormen. Dit vermindert het aantal uitwijkmogelijkheden namelijk aanzienlijk. Het eindigt meestal met ‚‚n vrachtwagen in de berm, twee totaal tot stilstaand gekomen bussen en de vierde die er met een noodvaart tussendoor rijdt.
Andere noodstops worden vooral door ossekarren veroorzaakt, die ook tot het lagere verkeer worden gerekend, maar iets minder wendbaar zijn dan bijvoorbeeld brommers. Ook vrachtwagens met een dronken chauffeur zijn niet makkelijk te passeren. Bij overmatig alcoholgebruik is het immers prettiger om op het midden van de weg te rijden. De bus toetert dan net zo lang tot het doordringt in de hersenen van de dronkeman dat iets achter hem er wel eens langs zou willen. Toch leidt het toeteren niet tot irritaties. Achterop de truck staat immers in alle gevallen, 'please horn'. Het zonder signaal passeren is dan ook zeer af te raden. Toeteren heeft zijn goede kanten. Het voorkomt dat mensen in hun toch niet aanwezige spiegels gaan kijken en de situatie voor hen uit het oog verliezen.
In de bus praat ik met een dorpschef en iemand die in een lokale bank werkt. Het is verbazingwekkend hoeveel zij van Nederland weten. Ze kennen Amsterdam en weten dat een deel van het land onder de zeespiegel ligt. Ze gaan er snel uit en ik kijk maar weer wat uit het raam. Het uitzicht stelt niet veel voor. De dorre bruine vlakte wordt afgewisseld met wat karige palmbomen. Er is weinig landbouw en hier en daar loopt een kudde magere geiten. Het wordt warm in de bus. Ik ben blij dat de receptie me vanmorgen uit bed heeft gehaald.
In Madurai wordt ik afgezet op het busstation. Volgens mijn informatie is het Aarathy hotel vlakbij, maar de riksja rijders vragen zulke absurde bedragen dat ik hieraan ga twijfelen. Uiteindelijk laat ik me maar meenemen en inderdaad is het hotel ongeveer 20 minuten rijden. Het busstation blijkt verplaatst te zijn. De stad is druk, de straten kleurrijk. Het is warm, ik schat dat het rond de 35 graden is.
De prijzen in het hotel zijn beduidend hoger dan ik dacht. Maar goed, de kamer heeft air-conditioning en dat kan met deze warmte en na de ontberingen van de afgelopen dagen geen kwaad. Het zijn tweepersoonskamers met tv, badkamer en, wonder boven wonder, een handdoek.
Het is zaak om in India op het juiste moment een goed hotel te nemen. Tijdens een lang verblijf in een hete stad als Mudurai is air-conditioning heel prettig. Maar airco is weer niet nodig als er 's avonds om een uur of zes al iets van een koele bries is te merken. Bij ziekte is het weer wel handig om overdag in de koelte te kunnen liggen. Een week op een matje in een afgelegen ashram is slechts weggelegd voor Engelsen. Ongedierte in een hotelkamer hoeft geen probleem te vormen, mits het niet de vorm van een plaag aanneemt. Met 10 centimeter lange kakkerlakken is het trouwens uitstekend voetballen. Je kan ze rustig de kamer uitschoppen. Zoete spullen trekken mieren aan en kunnen beter niet in geopende toestand in een koffer worden bewaard. In no-time zijn er duizenden kleine bijtende mieren in een zakje lollies, waar ik tot mijn schade achterkom.
Het is inmiddels half twee en ik besluit om snel naar een bank te gaan om geld te wisselen. Ik ben nog warm van de reis, straks rust ik wel uit. Ik neem een riksja en wordt op een brede straat met veel bomen bij de bank afgezet. Naast de bank is een Indian Airlines kantoor. Daar kan ik mijn ticket van Bombay naar Londen bevestigen, denk ik en loop naar binnen. Er staan drie bureau's in een grote ruimte. E‚n van de ambtenaren houdt zich met internationale reizen van Air India bezig, maar hij zit aan de telefoon. Aan de toon te horen is het een priv‚gesprek. Ik wacht rustig en laat hem tien minuten praten. Hij weet dat ik er ben, kijkt af en toe naar me en zit me duidelijk uit te proberen. Als hij me ‚‚nmaal te woord staat is hij de vriendelijkheid zelve. Ik ben geslaagd voor het examen geduldig wachten zonder een spier te vertrekken. Hij belooft een telex naar Madras te sturen met mijn 'reconfirmation'. In gedachten besluit ik om het in Trivandrum nogmaals te doen.
Terug in mijn koele kamer rust ik uit en lees wat over Madurai. Madurai ligt in het hart van Tamil Nadu en telt ruim een miljoen inwoners. Het is ‚‚n van Zuid India's oudste steden en wordt al in de vierde eeuw voor het begin van de jaartelling in stukken beschreven. De belangrijkste attractie is de enorme Shree Meenakshi tempel, die midden in het centrum staat, of liever gezegd het centrum is. Volgens het boek is er niets buiten Disneyland wat op deze tempel lijkt en komen er 10,000 bezoekers per dag. Op mijn bed liggend kan ik mijn ongeduld nauwelijks bedwingen. Om 5 uur is het zodanig afgekoeld dat ik naar de tempel kan gaan.
Ik word afgezet door de riksja voor een enorme toren die van onder tot boven bewerkt is met in felle kleuren beschilderde beelden van goden, dieren en andere wezens. Jammer genoeg zijn grote delen afgedekt met matten in verband met een restauratie, die tot 1997 zal duren, een festivaljaar. Als ik wat verder kijk, blijken er vier enorme torens te zijn, die fungeren als toegangspoorten voor de verschillende windrichtingen. In het hele complex staan negen torens, die tussen de 13e en 16e eeuw zijn gebouwd. Binnen de muren staan twee tempels. De eerste is voor Lord Shiva, ook wel Lord Sundareswaran genoemd. De tweede is voor zijn vrouw Parvati, in Tamil Nadu - Menakshi geheten. Elders in India wordt de tempel van Shiva eerst bezocht, maar hier heeft Parvati voorrang. Beelden van de god en de godin worden 's avonds naar de slaapkamer gebracht waar ze worden verondersteld met elkaar naar bed te gaan. 's Ochtends worden ze gewekt met muziek, schoongemaakt met melk en honing, een nieuw gewaad aangedaan en weer naar de tempel gebracht.
De stenen van het complex zijn nog zo heet dat ik snel ergens ga zitten wanneer ik in het complex ben. Er lopen overal pelgrims rond op blote voeten, maar die schijnen nergens last van te hebben. Naast me komt een man zitten die zich voorstelt als handlezer. Hij heeft een boek met aanbevelingen in verschillende talen bij zich en stelt voor om voor 90 rupies een uitgebreide interpretatie te geven. Tot zijn en mijn verbazing zeg ik gelijk ja zonder verder af te dingen.
K. Mani noemt zich een palmist en woont in de Karugapilaikarastraat 9. Hij neemt mijn rechterhand, meet wat afstanden, bekijkt de lijnen en zet wat punten. Dan noteert hij mijn geboortedatum en trekt er de huidige datum vanaf. Na een opervlakkige analyse van mijn linkerhand begint Mani een lange monoloog. - Je wordt 81 jaar en zal tot op hoge leeftijd in goede gezondheid leven. Je bent een gevoelige denker met een wetenschappelijke inslag. Je komt uit een respectabele familie, maar je probeert toch onafhankelijk te zijn. Het komende jaar verander je van baan en streef je succes na. Op je 35ste, na de eerste 7 jaar, komt een volgende verandering en krijg je nog meer geld uit een nieuwe activiteit naast je bestaande baan. Op je 55ste heb je genoeg geld voor de rest van je leven, maar ga je toch nog door met werken. Voor je 30ste vind je een goede vrouw met een gelijk karakter en een rijke vader. Je zal ‚‚n tot vier kinderen krijgen en veel vrienden bezitten. Je bent een leider en zal idee‰n aandragen die andere mensen zullen motiveren. Je reist veel, maar met een soort thuisbasis. Er is wel concurrentie, maar die zal je het hoofd bieden. Je bent wel iets naief, - dat had hij ongetwijfeld van die 90 rupies afgeleid, denk ik, - te eerlijk en je zal wel eens bedrogen worden (zoals daarnet), maar dat is verder niet serieus. Je geluksgetallen zijn 1, 3 en 6 en je geluksdagen donderdag tot en met zondag. Na je 35ste heb je zoveel levenswijsheid dat je god zal ontmoeten.
Tijdens zijn monoloog zit ik aandachtig te luisteren. Ik ben het met veel wel eens. Zo heeft hij de geluksgetallen bij het rechte eind en ben ik dit jaar al van baan veranderd. We praten wat na over wat ik doe en hoe ik ben. Maar nu wil ik de tempel wel eens zien, dus ik neem snel afscheid, maar niet zonder te beloven een boek over de Nederlandse taal naar hem te sturen.
Ik loop verder over de inmiddels wat afgekoelde stenen. De tempel bestaat, behalve uit de twee voor niet-hindoes niet toegankelijke vertrekken van Shiva en Parvati, uit talloze andere kleine en grote vertrekken, hallen en gangen. Het is een surrealistische vertoning, hetgeen nog wordt versterkt doordat het gaat schemeren. Ik ben blij dat ik morgen terug kan komen op mijn gemak, want nu is het nauwelijks te verwerken. Zoveel indrukken, geuren en bewegingen zijn wat teveel na een drukke dag.
In de tempel zijn ondanks het late uur nog veel kinderen. Kinderen kunnen soms enorm lastig zijn. Ook nu komen er weer twee jongetjes op me afgelopen " - Hello Sir. - Hello, mompel ik vermoeid terug. - What is your name, Sir, houden ze echter vol. - My name is Fred, zeg ik kortaf terug. Dan komen ze ter zake. - You have schoolpen? en vier vragende ogen kijken me verwachtingsvol aan. - No, sorry, but I have something else, here a balloon en uit mijn zakken haal ik het begeerde kleinood. Maar de verwachte rust blijft uit - You have two balloons, klinkt het vragend. - No, zeg ik bot. - But I have sister, sir. Hier helpt niets meer dus ik loop snel weg. Maar dat vinden ze leuk, net als de ballon trouwens. Onsmakelijke geluiden klinken over het tempelcomplex als ze achter me aan lopen. Opgelaten als een ballon verlaat ik het complex.
Buiten kom ik twee Nederlandse meisjes tegen die in Bangalore een stage op het kantoor van de ontwikkelingsorganisatie Hivos lopen. Ze studeren bestuurskunde en nemen het functioneren van de Indiase niet-overheidsorganisaties onder de loep. Ze moeten de trein halen en na een kort praatje zeg ik ze gedag. In dezelfde straat eet ik een 'stuffed eggs and chicken paratha' in een leeg restaurant. De omeletachtige paratha valt wat tegen.
Na het eten loop ik weer naar de inmiddels veel rustigere tempel. De sprookjesachtige sluitingsceremony is al aan de gang. De zilveren beelden van Meenakshi en Shiva worden op een soort draagbaar vervoerd. Trommels en fluiten begeleiden de stoet met oude indringende muziek. Ondanks het late tijdstip springen jonge kinderen opgewonden om de processie. Wat een gekke stad.
's Ochtends ga ik opnieuw naar de tempel met een wat oudere riksjarijder. Dit zet een kettingreactie van familierelaties in gang. Bij de tempel staat toevallig een broer die kleermaker is. Die kent weer ‚‚n van de betere gidsen van de tempel. Ik denk even over weglopen en de hele familiemaffia te laten staan. Maar ik ben vandaag in een goed humeur en besluit de gids te nemen en daarna de kleermaker op te zoeken.
De gids spreekt goed Engels en vertelt me naast wetenswaardigheden over de tempel ook veel over de hindoecultuur en religieuze gebruiken. Zo begint hij uit te leggen wat de symboliek is achter het stipje op het voorhoofd bij de vrouwen en de streepjes bij de mannen. - Als er een wit en een rood stipje zit is de vrouw gehuwd. Hij wijst op een vrouw die in een hoek in gedachten lijkt verzonken. - Als er alleen een wit stipje zit, dan is ze weduwe, en heeft het iedere andere kleur dan is ze ongehuwd. - Dat vermijdt een hoop duidelijkheid, zeg ik. Het gaat overspel en vergissingen tegen. - Bij mannen zijn horizontale en verticale strepen mogelijk. Horizontale strepen staan voor Shiva en verticale strepen voor Vishnu. - Gecompliceerd hoor, zeg ik bewonderend. - Het rood-witte motief komt op veel plaatsen in de tempel terug. Kijk maar. Dat is iets wat ik anders nooit zou hebben gezien.
De gids loopt verder door de tempel. - Mader betekent honing, zegt hij, Madurai wordt dus een zoete stad genoemd, maar we zeggen ook wel lotusstad, tempelstad en festivalstad. - Waarin verschilt Zuid-India van Noord-India? - Oh, er zijn zoveel verschillen. De mensen geloven niet in re‹ncarnatie in het zuiden. Gehuwde mensen worden verbrand als ze dood gaan en ongehuwde personen begraven. Gehuwde mensen hebben immers een vervuld leven gehad. Dat vind je niet in het Noorden. De Zuidelijke Indi‰rs geloven ook in hemel en hel, maar hebben een iets flexibelere opstelling ten opzichte van het vagevuur dan in Europa. Wij kunnen zelfs tot de koning van de hel bidden, zodat onze nabestaanden waarvan we betrekkelijk zeker zijn dat ze daar terecht komen, er toch een relatief prettige tijd hebben.
Net als in Mahabalipuram krijg ik te horen dat alle goden hun eigen vervoermiddel hebben. Parvati heeft de papagaai en haar tempel hangt dan ook vol met kooien met deze vogels. Shiva kan gebruik maken van de stier in de stad en het paard op het platteland.
- Mensen komen vooral naar de tempel om oplossingen voor problemen te vragen, zegt de Gids. - Is dat alles, vraag ik. Het klinkt zo materialistisch. - Tsja, jullie westerlingen denken dat wij allemaal zo spiritueel bezig zijn. Maar dat valt tegen hoor. Het is bijvoorbeeld mogelijk om voor bepaalde problemen een ceremonie uit te laten voeren. De kosten hiervan kunnen tot 1250 rupies lopen en zijn naar draagkracht. Indien men het geld niet heeft kan ook het eigen haar worden geofferd en wordt de hoofdhuid met geel poeder bestrooid. - Ja, ik heb al veel mensen met een kaal geel hoofd gezien. Het ziet er bijzonder spiritueel uit, vooral als je het verhaal erachter niet kent. Ik vraag me af hoeveel geflipte westerlingen op zoek naar het spirituele dit hebben nagedaan zonder te weten dat ze voor armoedzaaiers worden aangezien.
Bewegingen van gelovigen in de tempel zijn onnavolgbaar voor de leek. Mensen maken de vreemdste bewegingen tegen elkaar en de talloze beelden die ze vereren. Voor sommige beelden rolt men zich over de grond. Ganesh, de god met olifantskop, wordt vereerd door tientallen op en neer springende gelovigen, die tegelijkertijd met gekruiste armen aan hun neus en oorlellen trekken. - Het jezelf drie keer op verschillende manieren slaan en daarbij kniebuigingen maken is het vragen om vergeving van de zonden, zegt de gids. Ik vraag het maar niet, maar ik denk dat het drie keer slaan van anderen tot soortgelijke problemen als bij ons leidt. - In het dagelijkse leven is het boven het hoofd samendoen van de handen voor het richten tot de goden, de handen voor het gezicht bedoeld voor het groeten van een leraar en de handen voor het hart voor het groeten van alle andere mensen. De gids doet alle bewegingen voor en ik neem me voor om ze te onthouden.
Een bijzonder gedeelte van de tempel is de 'shrine' waar de mensen als dwazen omheenlopen. In het bouwwerkje worden de zon, de maan en negen planeten uitgebeeld. Met de handen boven het hoofd draaien de mensen hun rondjes en ik voel me een beetje opgelaten als ik me met de stroom mee laat voeren.
- Astrologie speelt een belangrijke rol in het hindoe‹sme, vertelt de gids. Zo is de kleur van de trouwjapon bepaald door de horoscoop. Geel is voor jupiter, rood voor mars en roze voor de zon. Naast de planeten zijn er bijvoorbeeld ook de schorpioen en de vis, die beiden voor een blauwe jurk staan. - Hoe duur is een trouwjurk, informeer ik. - Sir, een trouwjurk kost u tussen 3.000 en 50.000, zegt hij plechtig alsof ik van plan ben er onmiddelijk ‚‚n te kopen. Hij is nu niet meer te stoppen. - In de stad trouwen de jongedames rond hun 18de, terwijl de meisjes in de stad al op hun 14de worden uitgehuwelijkt. De slaapkamer, voorzover beschikbaar, wordt met jasmijn volgehangen en de bruid wordt door haar moeder voorgelicht. Ze moet alles doen wat haar man wil. Om dit te controleren krijgt ze een setje glazen armbanden om, die binnen 8 dagen onder het geweld van het liefdesspel moeten zijn gebroken. De man heeft dan zijn plicht gedaan en voor de rest van het huwelijk is een goed seksleven verzekerd. Ik vraag me onder het verhaal van de gids af hoeveel huwelijksnachten met slagaderlijke bloedingen zijn ge‰indigd, maar hij zit het zo ernstig te vertellen dat ik mijn flauwe grapjes maar voor me hou.
Dan komen we bij het beeld van Shiva en Kali. De zwarte godin zit vol met geplette gele boterballetjes, terwijl Shiva duidelijk minder vol zit. Het beeldhouwwerk is een danswedstrijd tussen de twee goden, die Shiva uiteindelijk wint. Hij slaagt erin om zijn been boven het hoofd te houden zonder te stoppen met dansen. Dit lukt Kali niet en boos wendt ze zich af. Om haar weer mild te stemmen gooien de mensen de boterbolletjes naar haar toe, die ze even tevoren voor een paar cent bij een priester hebben gekocht. Het beeld van Shiva zit ook een beetje vol, omdat niet alle mensen het verhaal kennen. Als er eenmaal ook boter zit op de al uiterst goedgehumeurde Shiva gebeurt hetzelfde als met het niet meer helemaal schone perron van de metro. Het wordt volgegooid.
Ook in de rest van de tempel zijn mensen bezig met de vreemdste activiteiten. Op half afgebroken pilaren branden kleine vuurtjes of liggen hoopjes poeder. Mensen steken hun handen in het vuur en zo gaat het maar door. Er is hier zoveel te zien en te beleven, dat ik het af en toe niet kan bevatten.
Nadat de gids zijn werk heeft gedaan, geef ik hem het dubbele tarief. Hij heeft zoveel verteld. Ik word feilloos afgeleverd bij de kleermaker die daar waarschijnlijk al die tijd is blijven wachten. Het probleem is niet zozeer dat ik niet met hem meewil, het is erg boeiend om de diverse ambachten te bekijken. Probleem is dat het niet kopen veel moeilijker is als je eenmaal mee bent gegaan. Gelukkig zijn kleren minder duur dan edelstenen en heb ik geen vrouw bij me.
In de oude markthal zitten minstens 50 kleermakers op een rij. De machines waar ze mee werken zijn uit grootmoeders tijd en moeten nog worden aangetrapt. Tegenover de rij met kleermakers zit een rij met stofwinkels. Het is binnen tamelijk donker, maar in ieder geval minder warm dan buiten.
Ik kies een stof uit voor een Gandhi-hemd en na een aantal malen het maken van een broek of nog een hemd te hebben afgewezen verdwijn ik om het paleis van Madurai te gaan bezoeken. Het hemd is binnen twee uur klaar, maar ik hoef er niet op te wachten.
Ik heb nog wat filmrolletjes nodig en loop een souvenirzaakje binnen. Had ik dat maar niet gedaan. Ik kijk even naar de beeldjes van Ganesh, de god met de olifantenkop. De eigenaar komt naast me staan en zet voor ik het weet beeldje voor beeldje voor me neer. Zodra ik iets meer weet van de basiscollectie komt hij met de 'special collection' aandraven. Die is inderdaad erg mooi. Vervolgens wordt er een boek opengeslagen met rekeningen naar Holland en de formulieren voor belastingvrijstelling. Hier ben ik al eens eerder ingetuind, maar dat laat ik niet merken. - It is really very nice, really very nice, zeg ik sullig om toch niet al te dom over te komen. - Oke sir, I will give you a special morning business, zegt de verkoper sluw, you are my first client. Om half twaalf, denk ik verbaasd maar ik zeg, - So, what do you propose? - I will give you a large reduction on the price. Spontaan gaat er 15% van de prijs af die met stickertjes op het voorwerp zit geplakt. - Still it is too expensive for me, besluit ik. - Allright, for you I have the cheaper product, still very good, but much less expensive. It is from Kashmir. You know Kashmir? - Yes, yes, in the north zeg ik en denk erachteraan, die provincie met beroepsoplichters. - This item was brought by a very special friend of mine directly from Kashmir. That is why it is very much less expensive.
Kom dan nog maar eens uit zo'n winkel. Ik heb gelukkig de vluchtroute van de filmrolletjes en met het verhaal dat ik vanavond terugkom schiet ik verhit uit de koelte van de winkel de warme straat op.
Op weg naar het paleis kom ik in twee demonstraties terecht. De eerste is een road safety demonstratie met veel schoolkinderen. De tweede demonstratie is enger met veel politieke slogans, zwarte kleren en vlaggen met rode stippen. Het wordt duidelijk niet gewaardeerd als ik tegen de demonstratie in ga lopen.
Het Tirumalai Nayak paleis valt wat tegen. Het bestaat uit een grote onoverdekte hal met zuilengalerijen aan beide kanten. Het overdekte gedeelte bevat een troon en een danszaal die is uitgerust als museum met wat beeldhouwwerk en potten. Het paleis is gebouwd in 1636, maar is zodanig vervallen dat alleen drastische restauratie nog kan helpen.
Terug in het hotel neem ik een thali in mijn nieuwe Gandhi shirt. Overdag is het restaurant alleen binnen. 's Avonds is er een gezellige binnenplaats met rieten stoelen. In het snikhete vertrek geniet ik van het snikhete gerecht. Rijst, brood en de 10 sausjes in kommetjes zien er smakelijk uit en met mijn vingers, die even later net zo branden als mijn mond, roer ik de prak door elkaar. In feite is dit de Indiase versie van hutspot.
's Avonds ga ik terug naar het paleis. Er is een geavanceerde lichtshow met de geschiedenis van de vorst die het paleis heeft laten bouwen. Woorden, muziek en dierengeluiden wisselen elkaar af, maar van het verhaal is weinig te begrijpen. Na een uurtje ga ik terug naar het hotel. Morgen wacht weer een vermoeiende dag.
's Ochtends sta ik om half zes op om de lange reis naar Quilon te maken. Het is om half zes al mogelijk om ontbijt te bestellen. In veel hotels is het alleen mogelijk om masala dosa, een soort snack met groente of idli, een rijstebergje met currysaus te krijgen. Maar hier is zelfs brood en ik werk de zwartgeroosterde sneetjes op mijn gemak op het nog rustige terras naar binnen.
De bus naar Shencotta staat klaar om weg te rijden als ik op het busstation arriveer. Hij zit al na een paar haltes bomvol, maar het is gelukkig nog koel. Op het gangpad is het een gedrang van jewelste. Voorin en achterin hangen mensen half uit de bus. Ik zit aan het gangpad, maar weet nog steeds niet of dat de prettigste plaats in een bus is. Er is meer beenruimte, maar er is net als nu meestal een paal waar je tegenaan geklemd zit als er drie mensen op het stalen bankje zitten. Verder krijg je ellebogen, tassen en smerige kleding in je gezicht. Aan het raam is het uitzicht vaak adembenemend, maar hetzelfde geldt voor de hoeveelheid uitlaatgassen die je te verwerken krijgt. Dit gaat zelfs zo ver dat er 's avonds een grijze smurrie uit je neus komt.
Na bijna vijf uur rijden bereiken we Courtallam, een plaatsje dat vijf kilometer van Shencottah is gelegen. De bus stopt hier en is niet van plan om verder te gaan. Aan de overkant staat een bus klaar, die echter niet naar Shencottah gaat, maar naar de vijf watervallen waar Courtallam bekend om is. Ik aarzel even, het is al laat en ik ben pas halfweg, maar de nieuwsgierigheid overwint en ik spring met mijn bagage in de bus. Tien minuten later staan we bij de attractie.
Ik loop over het kleine plein, waar een stuk of tien andere bussen staan geparkeerd. Rond het plein bevinden zich een paar houten souvenir- en frisdrankwinkeltjes. Er lopen veel mensen af en aan en ik loop de massa achterna.
De vijf watervallen zijn maar klein, maar wat een spektakel speelt zich er af. Honderden mensen staan halfnaakt onder het water. Het is een enorm geduw, getrek en gespartel. De bruine glimmende lijven en de hitte maken dat ik er zelf zin in krijg. Maar met twee tassen en een kostbaarhedenzakje om mijn nek is dat toch lastig. Ik loop naar de rand van het water en krijg veel bekijks. Toch is er van opdringerigheid geen sprake. Best leuk dat ik op dit moment de enige blanke toerist ben.
Binnen een half uur ben ik weer terug op het busstation, een hoogst effici‰nt uitstapje. De bus naar Shencottah staat inmiddels klaar en het is een rustig tochtje. Een kwartier later kan ik zo overstappen op de bus naar Quilon. Maar ik heb nog niets gegeten en de bus zit bomvol. Ik twijfel, kijk om me heen, maar er is in de verste verte geen restaurant te zien. Bovendien is me net verteld dat de volgende bus naar Quilon pas over een paar uur gaat.
Uiteindelijk probeer ik de bus maar in te gaan. Dat valt niet mee en ik hang er half buiten met mijn twee tassen. Gelukkig is er dan weer die fantastische Indiase flexibiliteit. Onverwacht pakt een man mijn tassen en gooit ze door het voorraam naar binnen. Even krijg ik het spaans benauwd, want ik zie de bus al wegrijden met mijn spullen erin. Ik moet echter over de stoel van de chauffeur klimmen en voorin de bus in een soort bagagerek plaatsnemen. Ik pomp mijn kussentje op en ga op een grote koffer zitten. Ha, dit is nog aangenamer dan de stalen bankjes. Vermoeid, maar tevreden laat ik een foto maken.
De tevredenheid verdwijnt snel als we eenmaal rijden. We moeten een gebergte over en nemen een groot aantal haarspeldbochten. Dat valt niet mee op een koffer met een type b chauffeur achter het stuur. Bovendien zit ik vlak achter de voorruit, dus bij een botsing is het echt afgelopen. Een uur lang sta ik doodsangsten uit. We rijden langs diepe afgronden. Beneden stromen de riviertjes, waar ik in gedachten onze bus al gekanteld zie liggen. Dan is de bus wat leger en kan ik eindelijk op een bankje gaan zitten.
Van rust is nog geen sprake, want de lokale dorpsidioot komt binnen en neemt mijn plaats tussen de koffers over. Hij verdeelt zijn aandacht tussen het regelen van het verkeer en die ene blanke die in de bus zit. De man is zo vies dat ik voel dat ik bij iedere aanraking een vreselijke tropische huidziekte oploop. Als hij het verkeer gaat regelen is het zo mogelijk nog erger, omdat hij hiermee de aandacht van de chauffeur afleidt. Van een verkeersongeval ga ik immers sneller dood dan van een huidziekte. Vreemd genoeg heeft de man veel geld bij zich en af en toe stopt hij wat rupies in de vestzak van de chauffeur.
Meer dood dan levend kom ik eindelijk in Quilon aan. De busreis heeft bijna negen uur geduurd, maar ik ben dan ook terug aan de westkust van India. Net als Bombay ligt de deelstaat Kerala aan de Arabische Zee, maar dan een stuk zuidelijker. Kerala is een kleine vruchtbare groene strook land die bekend is om de talloze palmbomen. De naam Kerala komt dan ook van Kera, dat kokosnoot betekent. De Ghats bergen, waar ik net met de bus overheen ben gereden, hebben het staatje beschermd tegen invallen uit Tamil Nadu en de rest van India. Tegelijkertijd heeft het toch een rijke geschiedenis voor wat betreft het contact met de rest van de wereld. In de stad Cochin is er een Joodse gemeenschap die afstamt van joden die al 2000 jaar geleden Palestina zijn ontvlucht. Er zijn dus al langer Christenen in India dan in Nederland. De Portugezen die 500 jaar geleden onder leiding van Vasco da Gama de westkust van India ontdekten waren zeer verrast toen zij er Christenen aantroffen. Maar van de paus hadden deze gelovigen natuurlijk nog nooit gehoord.
Naast de Joodse invasie, waren er ook vroege contacten met de Phoenici‰rs, Molukken, Arabieren en Chinezen. Vissers gebruiken nog steeds de ingenieuze netten die de Chinezen hebben meegebracht. Via een hijsmechanisme, dat bestaat uit een aantal houten palen, worden de netten naar boven gehesen.
Ik ga op zoek naar een hotel, maar het eerste logement dat ik probeer zit vol. Het tweede hotel heeft wel plaats en heet Sea Bee. De man achter de receptie verkoopt me gelijk een kaartje voor de bootreis, ofwel backwater trip, die ik morgen wil maken. Het kaartje kost 100 rupies, hetgeen het dubbele is van de prijs voor de kamer.
Hij roept de roomboy om mij de kamer te laten zien. De jongen komt niet opdagen en we lopen samen naar boven. Daar blijkt de reden. De kamerjongen ligt languit op mijn bed te slapen. Na een pak slaag waarbij ik buiten op de gang moet wachten, wordt het laken van het bed afgetrokken en verschijnt het smerigste matras dat ik in mijn leven heb gezien. Grote gaten en vlekken ontsieren het ding, maar ik krijg in ieder geval schone lakens. Ik heb nu geen zin meer om een ander hotel te gaan zoeken.
's Avonds eet ik in het restaurant van het eerste hotel, omdat ik de hygi‰ne van onze eigen keuken niet meer vertrouw. Buiten regent het af en toe. Het is regentijd in Kerala en alles maakt een grauwe indruk. Ik verveel me. Na het zonovergoten warme chaotische Madurai valt het koele rustige Quilon tegen. Ik loop terug naar mijn hotel en besluit een biertje te drinken in de bar. Ik praat wat met een groentehandelaar en een fruithandelaar en ga dan naar bed.
Kwart over tien 's ochtends begint mijn backwatertrip. Het vaartuig ligt al klaar en ik ga als eerste aan boord. De boot bestaat uit twee delen. In het voorste lage gedeelte zit de schipper en bevindt zich de motor. Het achterste gedeelte is de kajuit voor de passagiers. Aan weerszijden staan houten banken en er zijn acht raampjes die bij regen kunnen worden gesloten. Achterin is een klein toilet. Tussen het voor- en achtergedeelte bevindt zich een open ruimte van waaruit ik op het ‚‚n meter hoger liggende dak kan klimmen. Er zijn matrasjes aan boord om op de kajuit te liggen.
Kwart voor elf komen, toevallig, de twee Nederlanders aan boord die ik bij de lichtshow in Madurai heb ontmoet. Ze vertellen dat er ook een veel goedkopere overheidsboot is en dat dit de dure particuliere versie is. Toch heb ik geen spijt, want er komen verder geen mensen aan boord en we zullen de komende negen uur het rijk voor ons alleen hebben. Het is alleen vreemd om weer Nederlands te praten.
Na het voorstellen en de herinneringen aan het paleis in Madurai, vraag ik waar ze vandaan komen. - Saudi-Arabi‰, antwoordt Peter, we zitten daar voor een bouwonderneming in een soort dorp voor buitenlanders. Elke werkt voor de Nederlandse ambassade in Riad. - Hoe is het leven daar? - Voor Peter is het goed, hij werkt, maar voor mij is het erg moeilijk met al die regels, zegt Elke. Als vrouw mag je bijvoorbeeld niet eens auto rijden. - En dan is het voor westerlingen nog redelijk makkelijk, vult Peter aan, buitenlandse werknemers uit India, Thailand en de Phillipijnen hebben het moeilijker. Als ze christelijk zijn moeten ze hun getatoueerde kruisjes laten weghalen. Anders krijgen ze stokslagen. - Ik weet dat Saudi-Arabi‰ strenge regels heeft, ook voor buitenlanders, maar dat het zo erg is wist ik niet. - Ja, maar toch zijn de regels soms flexibel. Alcohol is ten strengste verboden, maar bier is perfect uit Duits alcohol-vrij bier te maken. Geen haan die daar naar kraait.
Dan steekt de boot van wal en richten we onze aandacht op de omgeving. Backwaters zijn stukken water die direct voor de kustlijn liggen. Vanuit de zee gezien is er dus eerst een stuk land, dan water en vervolgens het echte land. Op een paar stukken is dan ook de zee te zien. Het stuk tussen Quilon en Allepey is ongeveer 90 kilometer, maar de lagunen gaan nog veel verder door, in noordelijke richting naar Cochin en in zuidelijke richting naar Trivandrum.
De backwaters zijn veel afwisselender dan ik me uit verhalen van andere reizigers heb voorgesteld. Ook in de reisgids staat dat het stuk van Quilon naar Allepey erg lang is. Maar met drie personen op een boot en een heerlijke temperatuur is het uitstekend uit te houden. Na al het regelen van de afgelopen week is het niets doen heerlijk, de afwezigheid van zeurende mensen opvallend en het zachte gestamp van de boot in plaats van het gebulder van de bus rustgevend.
De gids zit er al een tijd verveeld bij. Hij is 19 jaar en moet iedere keer dit lange stuk meevaren. Met zo weinig toeristen is er voor hem weinig te halen. Voor ons zijn de wijde wateren, smalle kanalen, het skala aan bootjes, de chinese visnetten en de kinderen langs de kant bij hun kleine rieten hutjes zo boeiend, dat we geen gids nodig hebben. Lange smalle vissersboten met twee buitenboordmotoren varen ons voorbij. Overal staan palmen. Korte gedrongen palmen met forse bladeren of hele lange palmen met een kleine kruin. In de palmbomen zijn regelmatig valken te zien. Er staan buffalo's en wassende vrouwen in het water. Af en toe zwemmen er grote groepen eenden. De dieren worden gehouden voor de eieren.
Tijdens de tocht stoppen we drie keer. De eerste keer om te lunchen in een dorpje. De palmbladen en het eten zien er zo weinig uitnodigend uit dat we van de lunch afzien. De tweede stop is bij een touwmakerij (coir handicraft). Uit een soort stro wordt met twee tegenover elkaar staande spinnewielen touw gemaakt. We krijgen er een verse kokosnoot waarin een gat wordt geboord van waaruit we de melk kunnen drinken. Vervolgens wordt de kokosnoot in stukken gehakt en kan het vruchtvlees worden opgegeten. De derde en laatste stop, niet ver van Allepey, is bij de langste slangeboot van de wereld. Er kunnen 125 roeiers in en de boot dient vooral voor deelname aan de jaarlijkse 'snakeboatraces' in Allepey. De roeiers van deze boot hebben de laatste drie keer dan ook gewonnen.
Een uur voor Allepey wordt het schemerig. Het geeft een hele bijzondere sfeer om de schimmige bootjes langs te zien schieten en de mensen aan het water zich klaar te zien maken voor de nacht. Uiteindelijk komen we, nog nagloeiend van de zon, bij het busstation aan. Het Nederlandse stel wil een hotel in Allepey zoeken en ik besluit om nog door te gaan naar Cochin. We nemen snel afscheid.
Na wat onderhandelen kom ik uiteindelijk in een gedeelde taxi terecht. Ik word na een spannende, maar niet levensbedreigende tocht bij het zuidelijke station van Cochin-Ernakulum neergezet, waar ik het fantastische Paulson Park Hotel vindt. Het is schoon, rustig en de service is goed. En dat voor minder dan vijf gulden per nacht. Na een kip met knoflook in het uitgestorven restaurant kruip ik moe en voldaan tussen de lakens. Dit is het eerste hotel waar dat mogelijk is. Meestal is er alleen een onderlaken. Hoe zouden mijn landgenoten die hier meer dan 300 jaar geleden aankwamen de nacht door hebben gebracht, denk ik nog voor ik in slaap val.
KATHAKALI DANS IN HET NEDERLANDSE PALEIS
Voor de eerste keer deze reis neem ik een georganiseerde tour om de stad bekijken. Dat is makkelijker, omdat de stad nogal gecompliceerd in elkaar zit en bestaat uit drie gedeelten. Het eerste gedeelte is een schiereiland in zee, waarop alle oude monumenten staan die ooit in Deense, Portugese, Nederlandse en Britse handen zijn geweest. Het tweede gedeelte is een kunstmatig eiland met veel groen en het vliegveld. Het derde gedeelte is op het vasteland en heet Ernakulum. Hier zijn het station, de meeste hotels en de meeste inwoners. Tussen de drie delen van de stad zijn bruggen en varen om de 20 minuten veerponten.
De boot steekt van wal bij de afvaart tegenover het Sealand hotel. Hier staan moderne gebouwen, die eerder aan Rotterdam dan aan India doen denken. Net als in Rotterdam hebben de architekten vrij spel. Gebouwen kunnen van grote afstand vanaf het water en de andere oever worden gezien. De rest van het uitzicht is dat van een havenstad. Dokken, kranen en zeeschepen. Bij de doorgang naar zee staan Chinese vissersnetten. Naast de netten staan kraampjes, waar de vis direct kan worden genuttigd. Het is twijfelachtig of het allemaal wel zo gezond is, want de zeeschepen varen op korte afstand langs de netten.
De haventocht wordt af en toe kort onderbroken voor een bezoek aan de monumenten die Cochin rijk is. De stad werd in 1500 door de Portugezen als eerste Europese nederzetting in India gesticht. Door de handel in peper breidde de stad zich snel uit. De Hollanders zagen hier ook brood in en peperden in 1633 de Portugezen in. Tenslotte moesten de Nederlanders in 1795 de stad aan de Britten afstaan, die weer wat voor de Hollanders in het zout hadden.
Het eerste gebouw dat we bezoeken is de Joodse Synagoge, die in 1568 is gebouwd. Het is een klein gebouw, met blauwe handbeschilderde vloertegels uit China, meegenomen uit Kanton door een Joodse handelaar. Aan het plafond hangen glitterende glazen lampen uit Belgi‰.
Het tweede gebouw is het Mattancherry, het Nederlandse paleis, dat door de Portugezen in 1555 werd gebouwd als geschenk voor de Raja van Cochin, maar dat later ingrijpend werd verbouwd door de Hollanders. Van buiten is het gebouw sober met geel gepleisterde muren. Middenin het gebouw bevindt zich de kroningszaal, waar de raja's van Cochin werden gekroond. In de aangrenzende zalen zijn muurschilderingen uit het klassieke Indiase dichtwerk Ramayana. De afbeeldingen zijn soms pikant, maar niet allemaal in even goede staat. Toch is het ‚‚n van de mooiste en uitgebreidste 'murals' van India. De plafonds van massief donker houtsnijwerk passen hier goed bij. In de zalen zijn oude landkaarten te zien, die vooral door de Nederlanders van het gebied zijn gemaakt. In het rijksarchief te Den Haag zijn nog steeds veel kaarten opgeslagen. Ik neem me voor er eens een keer te kijken.
Tenslotte bezoeken we de St. Franciscus kerk, de oudste katholieke kerk in India. Later is de kerk door de Nederlanders protestants gemaakt. Het is een wat kaal gebouw met een blauw dak. Binnen vallen vooral de lappen op die dienst doen als verkoeler en buiten de kerk via touwen in beweging worden gebracht.
Veel te snel naar mijn zin moeten we weer naar de boot terug. Dat is het grootste bezwaar van georganiseerde excursies. Vooral in India, het land waar tijd een minder zware rol speelt, worden excursies vreemd genoeg in een razend tempo afgewerkt. Ik ben vaak gewaarschuwd tegen dit soort trips die minstens 12 uur duren en talloze attracties afraffelen. Te vaak te veel in te weinig tijd.
De man zit in hurkzit op een rood tapijt op het podium. Hij is bezig met het aanbrengen van schmink. Er brandt een koperen olielamp en een schijnwerper verlicht het toneel. Het kleine theater bestaat uit een woonhuis met aangebouwde schuur. Er is plaats voor 45 mensen. Het dak is van bamboe en op de vloer ligt zand. Het podium is met paarse gordijnen aan de achterkant en zijkanten wat knusser gemaakt. Voor de rest ziet het er rommelig uit.
Ik zit in afwachting van de beroemde Kathakali dansen om me heen te kijken. Ik heb 's middags al een kaartje gehaald voor het spektakel, maar het zit niet eens vol. De show loopt dan ook al meer dan 25 jaar. Dit Indiase dansdrama heeft een geschiedenis van ongeveer 500 jaar en wordt nog steeds uitgevoerd op dorpspleinen en in tempels. Er zijn ruim honderd verschillende uitvoeringen, gebaseerd op verhalen uit de Ramayana en Mahabharata. Ze duren meestal tot diep in de nacht, maar gelukkig zijn de uitvoeringen in Ernakulum meer op toeristen gericht en beperkt tot anderhalf uur. Keta Kali betekent 'het verhaal speelt' en zo zal het gaan.
De man op het podium heeft hoopjes poeder voor zich liggen die hij aanmaakt met water en aanbrengt met een staafje. Hij heeft een zwarte zorroband rond zijn ogen geschminkt. Hierboven is het voorhoofd geel gemaakt met een rood motief. Zijn mond is vuurrood met een lichtgroene streep. Dan komt een tweede man binnen. Hij maakt zijn gezicht oranje en zijn wenkbrauwen en oogwimpers zwart. Ook hij maakt zijn lippen vuurrood en brengt gele stippen aan op zijn gezicht. Langs zijn wimpers maakt hij lange zwarte strepen. Inmiddels is de eerste, wat dikkere man gaan liggen en krijgt een soort witte modder om zijn gezicht. In de smurrie worden papieren kleppen geplaatst.
Na een tijdje make-up kijken komt iemand uitleggen wat er letterlijk en figuurlijk in de schmink zit. Alle kleuren zijn van natuurlijke materialen gemaakt; geel van zwavel en rood van het vergif verdelgende calcium poeder. Zwart wordt van gebrande kokosnootolie gemaakt, olie die ook wordt gebruikt voor het aanlengen van de overige kleuren. Het zwart wordt vooral gebruikt voor het gebied rond de ogen en kan zelfs zonder problemen in de ogen worden gesmeerd.
Net als in het Hindoe‹sme, waar alles mooier wordt gemaakt door afbeeldingen en verhalen van de goden, wordt ook het opmaken bij de dansers overdreven. De hoed die ‚‚n van de dansers inmiddels opheeft en die bestaat uit drie delen, vertegenwoordigt de drie‰enheid van de goden. Brahma voor het begin, Vishnu voor het bestaan en Shiva voor het einde.
Na afloop van de toelichting over de schmink krijgen we een uitleg over het Hindoe‹sme. Dr Davan houdt het simpel. - Het Hindoe‹sme is een artistieke godsdienst, begint hij. Ofschoon de religie uitgaat van ‚‚n god, kan iedereen zijn of haar idee‰n spuien. En zo is een eindeloze variatie aan sub-goden en verschijningsvormen ontstaan. Er zijn veel mythen, maar boven de verhalen staat de filosofie. De meeste Hindoes bereiken die staat niet, maar dat geeft niet. In het begin werden de natuurlijke elementen als zon en water aanbeden en dat gebeurt nu, bijvoorbeeld bij de Ganges, nog steeds. Ieder gebed begint met water, omdat water reinigt. Dr Davan is overtuigd van zijn verhaal. - Oh mythology is so beatiful, zegt hij af en toe dromerig. Hij vertelt verder over de betekenis van vuur en lotusbloemen. - Vuur geeft licht dat de duisternis en onwetendheid verdrijft. De Lotusbloem speelt een grote rol, omdat het in de modder ontspringt. Zo kan in figuurlijke zin iedereen die in de modder zit toch bloeien.
Dan begint hij de bewegingen van de dansers uit te leggen. Woorden als bloem, boom, rivier, vis, olifant, cobra en lotusbloem worden op verschillende manieren uitgebeeld. Emoties worden veelal met behulp van gebaren en gezichtsuitdrukkingen weergegeven. E‚n van de dansers wordt er bij gehaald en mag het voordoen.
Het dansen begint. Op het ritme van de tam-tam, gespeeld door een derde man, vechten de cobra en de olifant. De prins kijkt toe. De demon verleidt de prins in een volgende scŠne door zich voor te doen als een mooie jonge vrouw. In de slaapkamer weerstaat de prins echter de charmes van de prinses, waardoor de demon zo buiten zinnen raakt, dat hij zijn oude vorm weer aanneemt. De mime bewegingen die kort ervoren zijn uitgelegd zijn wel niet allemaal te volgen en het verhaal ontschiet me ook af en toe, maar de uitleg tussendoor maakt dat de grote lijn duidelijk blijft.
Na het dansen zweef ik weg met het gevoel een halve hindoe te zijn geworden. Ik begrijp immers meer dan de gemiddelde Indi‰r van de sluier die over de in de kern zo simpele godsdienst hangt. In hotel Sealord wordt ik weer hard teruggebracht naar de werkelijkheid als ik in een soort Oosteuropese nachtclub zit naast drie Engelse pubers die sla, ijs en vlees wegspoelen met overdadig veel bier. Ze zien er nog niet ziek uit, maar dat mag wat mij betreft snel veranderen. Snel eet ik mijn "fish Veronique" op, terwijl ik van mijn zielige eenpersoons tafeltje naar het zich op westerse muziek uitlevende rijke deel van de lokale bevolking kijk. Zo moet heel Zuid-India er over tien jaar uitzien als het toerisme heeft toegeslagen. Jammer eigenlijk.
De volgende ochtend sta ik al weer om zes uur op het station. De treinreis naar Trivandrum voert me weer langs de backwaters, palmbomen en kleine dorpjes. Er valt een forse moessonbui, zodat de meeste luiken en ramen naar beneden gaan. De hele rit lopen jongetjes af en aan met thee. - Chai, chai, klinkt het luid door de trein. Om acht uur is er zelfs ontbijt, keurig in folie verpakt.
In Trivandrum besluit ik eerst naar het kantoor van Air India te gaan om mijn retourticket nogmaals te bevestigen. Als ik binnen kom zitten meer dan honderd Indi‰rs in de zaal voor de balies te wachten. De mensen zitten keurig in rijen plastic kuipstoeltjes, net als op het vliegveld. De wachttijd bedraagt vijf uur en ik schrijf mijn naam in een rommelig schrift. Ik ben nummer 112. Dat duurt me toch te lang voor een bevestiging van een herbevestiging en ik besluit er maar op te vertrouwen dat het in Madurai goed is gegaan.
Op de bus naar Kovalam ontmoet ik, oh toeval, de Sergeant, een oude man die nog in het Britse leger te Birma heeft gediend. Ik ben verrukt, want dit is dezelfde man die in de Survival Kit wordt beschreven. Waarschijnlijk neemt hij deze bus iedere dag om zo zijn gasten te ontmoeten. Ik loop met hem mee door de rijstvelden als we uit de bus zijn gestapt. Hij vertelt dat er nog een jonge Nederlandse vrouw is en dat ik een kamer naast haar krijg.
De kamer is erg primitief, maar redelijk schoon. Het staat in een rij met vijf andere kamers en heeft een rieten dak. In de kamer is alleen een bed met matras en kussen. De badkamer heeft een gat-in- de-grond toilet en een douche met koud water. Er gaapt een groot gat tussen dak en muur, hetgeen niet veel goeds voorspelt voor het ongedierte. Normaliter zou ik dit niet nemen, maar ik ben toch wel nieuwsgierig naar die Nederlandse vrouw en ik hoop toch de meeste tijd aan het strand door te brengen.
Na een korte wandeling over het strand loop ik over smalle paadjes onder de palmbomen en langs een mengelmoes van moderne en oude hotels terug naar mijn kamer. Daar staat de sergeant, die me vertelt dat er net een leuk uitziende tweede Nederlandse vrouw is gearriveerd. Het begint een beetje op een complot te lijken. Er wordt beweert dat Kovalam paradijselijk is, maar dit is overdreven. Hij wijst me de kamer en zegt dat ik haar zo maar eens moet storen.
Na veel te kort aarzelen klop ik op de deur. Een jonge vrolijke blonde vrouw doet open. Ze is net aangekomen uit Calicut dus ze is wat vermoeid. We maken een afspraak om 's avonds samen te gaan eten in een van de talloze restaurantjes die aan het strand zijn gelegen. Het travelling apart together systeem begint me steeds beter te bevallen. Terwijl zij wat gaat rusten koop ik een matje voor aan het strand. Dat is een verplichte aankoop en een soort paspoort voor rust, omdat je anders de rest van je verblijf lastig wordt gevallen door hardnekkige verkopers. - Beach mat, beach mat, sir, klinkt het onophoudelijk.
Kovalam is inderdaad paradijselijk mooi. Op het eerste gezicht valt de breedte van het strand wat tegen, maar het is de betrekkelijke rust, de omgeving en de relaxte sfeer die het plaatsje zo bijzonder maken. Er zijn niet veel toeristen, ongeveer honderd schat ik, die genieten van de enorme golven en de twee kleine banaanvormige baaien. Tussen de baaien liggen grote rotspartijen, waarop de golven zich te pletter slaan. Ik loop de rotsen op en kijk naar het geweld van het water. Hier kun je beter niet tussen vallen. Vanaf de rotsen kijk ik naar het smalle strand dat wordt omgeven door talloze palmbomen, waaronder de hotels en restaurantjes zijn gebouwd.
's Avonds heb ik de tweede Nederlandse nog steeds niet gezien. Waarschijnlijk slaapt ze, want haar deur is dicht en heeft geen hangslot van buiten. Maar goed, dan maar met ‚‚n vrouw uit eten. Samen met Ellen loop ik onder de palmbomen richting strand. We kunnen kiezen voor een verse vismaaltijd aan het tropische strand of een verse vismaaltijd onder de palmbomen, wat meer landinwaards. Het wordt gebakken inktvis aan het strand en terwijl het langzaam donker wordt genieten we van het eten. Ellen is studente tropische gewasbescherming en heeft zes maanden onderzoek gedaan voor haar scriptie in Calicut. Ze zat daar op een studentenkamer, waar af en toe de ratten doorheen liepen. Na deze maanden was ze daar inmiddels aan gewend geraakt en wilde nog even uitblazen voordat ze weer naar Nederland terug zou keren.
De volgende ochtend ontmoet ik mijn buurvrouw, Carina. Ze blijkt al die tijd te hebben geslapen na de vorige dagen 48 uur in de trein te hebben gezeten. Dat typeert haar gelijk. Ze is lang, blond, niet bijzonder knap, maar heel dynamisch. Ze is alleen op wereldreis en drinkt het water gewoon uit de kraan. We ontbijten samen en gaan naar het strand. Een uurtje later komt ook Ellen aanzakken. Het prettige van dit strand is dat het niet groot is en het dus niet moeilijk is om elkaar te vinden.
De rest van de dag liggen we aan het strand. Het is heerlijk weer, niet te heet, af en toe wat bewolkt en de golven zijn fantastisch. We worden hele stukken meegesleurd in de metershoge golven. Wel moeten we goed uitkijken dat we niet te dicht tegen de rotsen aanzitten. Op een gegeven moment kijken twee mensen niet goed uit en horen de fluitjes van de strandwachters niet. Als ze het eenmaal doorhebben dat de stroming heel krachtig is, kunnen ze niet meer terug. Ze slaan hard tegen de rotsen, maar hebben geluk. Met wat blauwe plekken worden ze door de redders uit het water gevist.
Ofschoon er niet zo veel toeristen zijn, zijn er toch veel souvenirverkopers en fruitvrouwtjes. Ze trekken van badgast naar badgast en blijven door de geringe drukte minstens ‚‚n minuut staan bij de toerist die hen gelijk resoluut afwijst. E‚n vragende blik aan het begin is echter goed voor nog eens vijf minuten extra zeuren. Om van het aandringen af te zijn laat ik ze af en toe nog maar eens een ananas of mango pellen. Het is een ideale manier om vocht binnen te krijgen, want dat is hier, ondanks de geringe hitte, hard nodig. Met een halve vrucht naast me is het voor de concurrent bovendien duidelijk dat de kans dat ik nog een vrucht koop kleiner is. Wel groot genoeg overigens om het alsnog te vragen.
Roodverbrand loop ik naar mijn hutje. Carina heeft een Indiaas vriendje op de kop getikt en Ellen is al terug. Ik verwijder het hangslot, dat ik zelf had meegenomen, en loop direct door naar de douche. Ik moet nogal nodig naar het toilet, maar als ik de deur van de douche opendoe kan ik mijn ogen niet geloven. Er zit een zwarte harige spin van minstens een halve meter op de achterwand van de kleine ruimte. Ik sta ongeveer twee meter van hem vandaan en dat wil ik graag zo houden. Door mijn verwarde hersens schieten in enkele seconden alle soorten spinnen die ik ooit in mijn jeugd in natuurboeken heb gezien. Eerst kom ik niet verder dan de kleine dodelijke zwarte weduwe uit Zuid-Afrika en de eveneens kleine kruisspin uit Nederland. Ook de grote zwarte spinnen die ik in Nederland wel eens in de badkuip van het ouderlijk huis tegenkwam kunnen wel honderd keer in deze joekel. Een vogelspin, concludeer ik uiteindelijk en ik doe zachtjes de deur van de badkamer dicht. - Dit moet de spin zijn die vogels van achteren bespringt en wel een meter reikwijdte heeft, denk ik. Peinzend kijk ik nog eens naar mijn badslipper die al menig Indiase kakkerlak van 7 centimeter op zijn geweten heeft, maar hier geen rol van betekenis kan vervullen. Ook de deur tussen bad- en slaaphok boezemt maar weinig vertrouwen in. Er zitten kieren van wel vijf centimeter tussen, die wellicht niet geheel spin-proof zijn. Ik zet de Fan op turbostand en spuit wat muggenverdelger uit mijn spuitbus in de badkamer.
Ik laat de natuur voor wat het is en loop enigszins verontwaardigd en met volle darmen naar buiten om hulp te vragen bij de sergeant. Die is in geen velden of wegen te bekennen en ik ga maar terug naar het strand om een kop thee te drinken. De meeste toeristen zijn al weg en het is rustig. Ik raap al mijn moed bij elkaar en besluit om terug te gaan en te kijken of mijn vriend er nog steeds is. Straks is het immers donker. Buiten staat Carina me al op te wachten. - Ik had een enorme spin in mijn kamer, zegt ze witjes, Hij is nu weg, maar ik durf eigenlijk niet naar binnen. Ofschoon deze dame toch gewend is aan Amsterdam, Indiaas water en Indiase mannen, blijkt dit toch ook voor haar teveel van het goede. - Oh, die zit nu bij mij, zeg ik zo nonchalant mogelijk, maar ik kan de trilling in mijn stem niet helemaal onderdrukken. Eerst kijken we bij haar, maar er is geen spin te bekennen. Ook uit mijn badkamer is het monster vertrokken. Ik spuit beide badkamers met de muggenspray in en na toiletbezoek en douche gaan we gedrie‰n naar het strand voor het avondeten.
Het avondeten is lekker en bestaat uit een grote vis. Na de ervaring met de spin laat ik de krab en de kreeft maar voor wat ze zijn. Ons clubje is inmiddels uitgegroeid met de Indiase jongen van de tapijtwinkel van de eerste baai en nog een Nederlands stel. De branding, de donkere zee, de zwoele avondlucht en het absurde gezelschap maken dat ik alles weer vergeet en geniet van dit tropische avontuur.
's Nachts lopen we terug naar de galerij. Uit iedere palmboom dreigt een enorme spin te vallen, maar we bereiken zonder ongelukken de hut. In mijn slaaphok staat de Fan te zoemen en is geen spin te bekennen. Ik doe voorzichtig de deur van de badkamer open, doe het licht aan en steek mijn hoofd om de deurpost. De achterste wand is leeg. Ook de rechterwand is op een wegschietende kakkerlak na maagdelijk. Dan kijk ik omhoog, de nok van het rieten dak zit vol spinrag, maar er zit niets. Als ik mijn hoofd nog wat verder doordraai zie ik in een ooghoek iets bewegen. Vlak boven mijn hoofd, net boven de deur, zitten acht zwarte harige poten te wachten op een vreemde Nederlandse vogel. Ik trek mijn hoofd schichtig weg en doe de deur dicht. Slik. Met slippers, souvenirs, boeken, t-shirts en het strandmatje stop ik alle kieren van de deur dicht. - Hij zit bij mij hoor, jij hoeft niet bang te zijn, roep ik nog naar mijn buurvrouw. Ik kan nu helemaal wel vergeten dat ze vannacht bij me zal kruipen. Uitgeput van de dag op het strand en vertrouwend op de constructie en in het uiterste geval mijn klamboe, val ik in slaap. Tandenpoetsen is immers niet nodig als je de hele dag fruit hebt gegeten.
De volgende ochtend is de demon van de vorige nacht met de zuiderzon vertrokken. Ik ben al om zeven uur op en mijn vliegtuig gaat pas laat in de middag. Ik besluit een eind te gaan wandelen. Door een klein dorpje loop ik in de richting van de vuurtoren. Frisse velden en rotspartijen wisselen elkaar af als kustlijn. Dan is er ineens weer een groot strand, waar talloze vissersboten liggen of net aankomen. De vloedlijn ligt vol met menselijke drollen en het is een kunst om ze te ontwijken. Toevallig kom ik Carina tegen die na haar lange slaappartij van eergisteren ook vroeg wakker is. Samen bewonderen we de vele soorten vis die op het strand zijn uitgestald. Het is een drukte van jewelste, want het strand dient ook als markt. We lopen terug door de groene rijstvelden en besluiten met een ontbijt op een terras op tien meter van de grote golven.
Dan is het echt tijd om weg te gaan. Ik pak mijn spullen en neem afscheid van Carina, met wie ik door de spin zo'n hechte band heb gekregen. Ellen is nergens te bekennen, maar dat maakt niet uit. Reiscontacten in dit land zijn intens, maar tegelijkertijd heel vluchtig. Ik neem een riksjarijder, die me voor een paar gulden bij de luchthaven zal afzetten. Terug naar Bombay.
ZONNECELLEN EN ZEEMANNEN IN BOMBAY
Voor de tweede keer in drie weken kom ik 's avonds in het donker op het vliegveld van Bombay aan. Samen met twee andere mensen worden we in een luxe touring car van het binnenlandse vliegveld naar het centrum vervoerd. Binnen een uur wordt ik gedropt, vlakbij Nariman Point en het Taj Inter-Continental hotel. Op de Colaba Causeway liggen al meerdere mensen te slapen en ik ga maar snel aan de wandel met mijn tassen. Al snel vindt ik het Sea Palace hotel, met iets teveel luxe en dertig gulden per nacht relatief prijzig, maar het ligt dicht bij de toeristische attracties. Ik heb trouwens bar weinig zin om nog een uur met al mijn spullen door donker Bombay te gaan lopen.
Het is gelukkig nog mogelijk om een maaltijd te krijgen in het hotel. Ik zit als enige in de eetzaal en gedurende de hele maaltijd staat een jongen in vlekkeloos wit naast me om zodra ik de laatste hap naar binnen werk het bord weg te nemen. Voor Indi‰rs waarschijnlijk een toppunt van dienstverlening. Daarentegen zal de gemiddelde Nederlander zich enigszins opgelaten voelen als de ober tijdens het eten zo op zijn bord kijkt.
De volgende dag bezoek ik een paar toeristische attracties van Bombay. Ik begin met het kopen van een kaartje naar Elephanta eiland. Dit eiland ligt op ongeveer 10 kilometer van het centrum van Bombay en is de belangrijkste bezienswaardigheid. Er staan vier tempels die omstreeks 450-750 na het begin van de jaartelling uit de rotsen zijn gehouwen. De boot doet er ruim een uur over. Als we aankomen moeten we via een provisorische loopbrug aan land, omdat de kade tijdelijk buiten gebruik is.
Na het beklimmen van veel treden, ook deze tempels staan weer op een fikse heuvel, krijgen we uitleg van een goed Engels sprekende jongedame. De standbeelden van Shiva en Parvati zijn door de Portugezen beschadigd, maar nog steeds heel imponerend. Shiva is te zien in een driekoppige verschijning, waar hij de rollen van Brahma en Vishnu overneemt als schepper en behouder. Andere panelen laten hem zien tijdens het trouwen, als vereniger van de beide seksen en als bestrijder van de demonische koning van Lanka. Deze laatste verdwijnt voor 10,000 jaar onder de woonberg van het paar als hij deze probeert te verschuiven.
Na de rondleiding krijgen we een krap uur om zelf rond te lopen over het complex. Dan gaat alles even fout. De natte rotsbodem blijkt verradelijk glad te zijn en ik ga onderuit. Mijn pols heeft de klap opgevangen, maar is gelukkig alleen maar licht verstuikt. Door de klap merk ik een paar honderd meter verderop dat de dop van mijn veldfles is losgeschoten. Als ik de spullen uit mijn natte tas haal, grist een grote brutale aap mijn laatste etenswaren weg en verdwijnt ermee de bomen in.
Ik laat de tempels voor wat ze zijn, want dit is godenwerk. Bovendien heb ik onderaan de heuvel een bord gezien met 'kom en bezoek de zonnekrachtcentrale van Elephanta eiland'. Daar ik mij daar in Nederland ook mee bezig hou, wil ik de centrale graag zien. Ik huur een lokale visser en de oude man loopt voor me uit langs het strand en door het woud. Plotseling blijft hij geschrokken staan. Voor hem flitst een kleine slang over het pad. - Die zou wel eens giftig kunnen zijn, denk ik, anders schrikt de goede man niet zo. Maar misschien is hij ook wel visser geworden, omdat hij bang voor slangen is.
Het is vochtig warm en de oude man beweegt zich snel voort. Na ongeveer 20 minuten zijn we bij een klein dorpje midden in de bush. Op een afgelegen plaats staat ook de zonnekrachtcentrale. Het blijkt een set panelen te zijn, omgeven door een hek en met een kleine ruimte voor de accu-opslag. Groot is het allemaal niet en ik voel me wat teleurgesteld. Als ik dichterbij kom, zie ik tot mijn verrassing dat de fabrikant uit Nederland komt. It's a small world.
In het dorpje zijn de huizen aangesloten op het electriciteitsnetje van de zonnepanelen. Er is zelfs een vorm van openbare verlichting en hier en daar zie ik een televisie in de hutjes van stro. Je weet vaak niet waar ze het vandaan halen, maar in veel ontwikkelingslanden is een televisie het eerste ding dat mensen aanschaffen als ze electriciteit krijgen. Verder is er weinig te zien en we lopen terug naar de aanlegplaats van de boten.
Terug in Bombay bezoek ik 's middags St. John's Church, gebouwd in 1847 en gewijd aan de Engelse soldaten die in 1838 en 1843 in het huidige Pakistan vielen. Daarna ga ik naar het Prince of Wales museum. Dit museum is rond de laatste jaarwisseling gebouwd ter ere van het bezoek van koning George de Vijfde, die toen nog prins was. Er is veel te zien: schilderijen, oude Boeddhabeelden, sieraden en opgezette dieren. Jammer genoeg is er geen gelegenheid om iets te drinken en daarom verlaat ik te vroeg en met uitgedroogde keel het museum.
De straten achter het Taj Mahal hotel vormen, naast het beroemde Chowpatty strand, het uitgangscentrum van Bombay. Ik les mijn dorst met een biertje in een bruine kroeg, ook die bestaan in Bombay, en loop langs de winkels. Een mobiele verkoper van oude tam-tams blijft aandringen. Ik moet en zal een trommel kopen. Hij loopt met me mee en uiteindelijk ruilen we een kleine kapotte trommel voor mijn defecte paraplu. Waarschijnlijk zijn we ook nog allebei tevreden. Hij heeft een op te lappen westerse paraplu die hij zo door kan verkopen in dit regenachtige seizoen. Ik heb een mysterieuze vervoerbare Indiase tam-tam en daar ik toch niet kan tam-tammen zal het me een zorg zijn dat de spanning van het vel niet optimaal is.
De volgende man dient zich al weer aan. Hij stelt zich voor als een zeeman uit Sri Lanka en zegt dat hij gestrand is in Bombay. Hij heeft een prachtig en zeer geloofwaardig verhaal hoe zijn schip hier aan de ketting terecht is gekomen en dat hij al twee maanden in Bombay zit te wachten om op een ander schip aan te monsteren. Nu is zijn geld op. Het enige wat hij van mij wil is iets te eten en als het kan even telefoneren naar huis, zodat ze geld over kunnen maken. Dat komt uit, ik heb nog steeds dorst. We gaan in een kleine eetgelegenheid zitten en ik bestel twee thee plus een omelette met brood voor hem. De man heeft echt honger of een professionele toneelopleiding gevolgd in Colombo. Hij schrokt het ei en het brood naar binnen. - One feels so helpless and desperate when one does not has any food in its stomach, zegt hij met volle mond. Ondertussen zijn we aan het brainstormen hoe we iets aan zijn hopeloze situatie kunnen doen. Als ik met hem mee ga naar een telefooncentrale en voor hem betaal is alles in orde. Hij stuurt me het geld terug, zodra hij in Colombo is. Toch aarzel ik wat. Ik ben er voor 90% van overtuigd dat het verhaal van deze man waar is, maar ik durf niet met hem mee te gaan. De overige 10% houdt immers beroving of nog erger in. Uiteindelijk neem ik hem mee naar mijn hotel en geef hem buiten op straat vijfentwintig gulden en mijn werkadres in Nederland. Hij bedankt me haast huilend en zegt dat hij blij is dat er nog mensen bestaan, die hart hebben voor hun medemens in nood. Als hij weg is, heb ik voor 90% het gevoel te zijn bedrogen op een zeer geavanceerde manier. Een oude vrouw slaat me hoofdschuddend gade. 'En hij zag er nog wel zo slim uit', denkt ze waarschijnlijk.
's Ochtends sta ik al om zes uur op het vliegveld. Eindelijk naar huis. Het is nog niet mogelijk om in te checken, want er is drie uur vertraging. Met een ontbijtbon van Air India taai ik af naar het luchthavenrestaurant. Ik schuif aan bij een tafeltje met drie Nederlanders, die een tijd in de Ashram te Bangalore hebben gewoond. De geestelijke leider van de drie komt uit Heemstede en heet Steve. Hij begint te vertellen over de Goeroe met de grote bos zwarte krulletjes. En zo komt Sai Baba in mijn leven.
- Sai Baba is de manifestatie van god, zegt Steve, hij is na lang aandringen van de grote geesten op aarde gekomen om de mensheid voor te gaan op het pad naar religieus bewustzijn. Hij wil geen eigen godsdienst stichten, maar vraagt mensen om een toegewijde moslim of Christen te worden. - Dat klinkt redelijk, zeg ik en kauw de veel te witte tosti weg. - Hij wil best dat je naar hem toe komt, vervolgt Steve, want, zoals hij zegt, moet je om de berg te zien er ook naar toe komen. Je kan niet naar een steen kijken en je voorstellen dat de berg een miljoen maal groter is. Maar hij wil geen sekte. Op een gegeven moment moeten de volgelingen vertrekken. - Doet hij ook aan wonderen of genezingen, informeer ik nieuwsgierig met in mijn achterhoofd de wond op mijn voorhoofd en de enorme koortslip die zich in Kovalam heeft ontwikkeld. - Nou en of, zegt Steve enthousiast en vervolgt, alsof hij mijn lippen kan lezen, als je oprecht ge‹nteresseerd bent kan ik je wat vibhutti geven. Dat is heilige as die door Baba is gezegend en een genezende werking heeft. - Ja, prima, zeg ik aarzelend, maar het gaat ook vanzelf over hoor. - Natuurlijk, maar zo gaat het sneller en bovendien kan je het voor allerlei doeleinden gebruiken. Hij drukt me een papieren zakje in mijn hand. - Maar je moet me ‚‚n ding beloven en dat is dat je het niet weggooit, zegt hij bezorgd. - En wat voor wonderen doet Sai Baba dan, behalve as uitdelen, vraag ik achterdochtig. - Oh, Steve gaat er nu echt voor zitten, hij materialiseert voorwerpen uit het niets. Sieraden, medailles, alles. - Alsof het niets is, zeg ik.
En dan volgt een lang verhaal over de wonderen van Sai Baba. Hij verschijnt op meerdere plaatsen tegelijkertijd, heeft dodelijke ziekten van andere mensen overgenomen en kan voorspellen wat je denkt. Ik krijg ook nog een boek over Sai Baba en ik beloof Steve te schrijven, zodra we in Nederland zijn. Het lijkt wel of deze reis nooit ophoudt.
Even later blijkt dat ook zo te zijn. Om negen uur is de vlucht volgeboekt met passagiers die bij eerdere vluchten zijn gestrand. De pelgrims hebben iets eerder ingecheckt en kunnen nog wel mee. Ik verlies ze in de chaos en sluit me aan bij een groepje heel boze Nederlandse passagiers. Als die uiteindelijk hun woede koelen op de luchthavenautoriteiten en zich als verwende kinderen gaan gedragen, stap ik in de gereedstaande bus. Ik zit de rest van de dag in een vijfsterren hotel in Bombay aan het zwembad en het buffet. Bijna een etmaal later dan gepland en na wederom chaotische taferelen op het vliegveld kan ik eindelijk via Frankfurt naar Amsterdam.
NASCHRIFT
De volgende ochtend moet ik weer gewoon aan het werk. Om acht uur stap ik op
Schiedam Rotterdam-West in de trein. Zonder vertragingen, conversaties, vreemde
ontmoetingen of opvallende gebeurtenissen bereik ik Den Haag Centraal. Ik heb nu
al heimwee.
Dit verhaal was gratis en voor niks. Een korte reactie zou leuk zijn:
Select what you would like to do next:
E-Winkelen
in Nederland?
International
E-shopping?
(voor making decisions, funny links, and much more)
More
travel stories